Lyonne

Lyonne

Jun 20, 2022

loslaten

loslaten

‘Geniet er maar van, hoor. Ze zijn groot voor je het weet.’ Als moeder kreeg ik dit regelmatig te horen en nu ik ouder ben betrap ik mij erop dat ik het ook wel eens tegen anderen zeg. Toen mijn dochters klein waren genoot ik juist van de groei die ze doormaakten. De eerste lach, de eerste stapjes, het begin van praten…. Elk moment werd gevierd, vastgelegd op camera. Maar toen kwam de eerste keer naar de oppasmoeder, naar de peuterschool, de basisschool.. en al die eerste keren werden we ons er meer van bewust dat we ze inderdaad groot zijn voor je het weet en dat we als ouders onze kinderen moeten loslaten. We hebben hen te leen. Dat wisten we natuurlijk wel. ‘Zij komen door je, maar zijn niet van je, en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe’, schreef Kahlil Gibran. En ook: ‘Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen worden weggeschoten.’ Laat het een vreugde zijn dat jij je kind loslaat.

Kinderen worden je toevertrouwd en de zorg om hen mogen we delen met God. Twee keer hebben we intens ervaren dat wij ons kind niet konden vasthouden. Met 16 jaar vertrok oudste voor een internationale stage naar Australië. En enkele jaren geleden werden we opgeschrikt door een heftige ziekenhuisopname van jongste. Onze armen waren echt te kort om hen te beschermen.

Vandaag vieren we een overstapmoment in het leven van onze kinderen; we geven de zegen mee aan jonge mensen die -twee van hen voor het eerst- een grote reis gaan maken voor World Servants. We vertrouwen hen toe aan de liefdevolle armen van God. Hij draagt ons leven.

Dit stukje schreef ik op de Weekbrief nav de overstapdienst. Later voegde ik er onderstaande aan toe.

Henri Nouwen vertelt over die armen in zijn boek ‘Met de dood voor ogen’. Hij citeert uit een gesprek dat hij heeft met een trapezewerker in het circus.

‘Jij denkt misschien, net als de meeste toeschouwers, dat ik de grote ster ben van de trapeze. Maar de echte ster is Joe, die me vangt. Hij moet me op het exacte moment uit de lucht plukken als ik mijn verre sprong naar hem maak”. “Hoe lukt dat?” vroeg ik. “Wel”, zei Rodleigh, “het geheim is dat ik het vangen geheel aan Joe overlaat en zelf niets doe. Als ik na mijn salto’s op Joe afkom, moet ik gewoon mijn armen en handen uitstrekken en wachten tot hij me vangt. “Dus jij doet niets!” zei ik verbaasd. “Niets”, herhaalde Rodleigh. “Het ergste wat een springer kan doen is proberen de vanger te vangen. Als ik Joe’s polsen zou vastgrijpen, zou ik ze kunnen breken, of hij zou de mijne kunnen breken. Dat zou het einde zijn voor ons beiden. Een springer moet springen en een vanger vangen, en de springer moet met uitgestrekte armen en open handen erop vertrouwen dat zijn vanger er zal zijn’.

Wij hebben het als ouders nodig om te weten van die Vanger, om onze kinderen los te kunnen laten. 

 

overstapdienst PG De Open Hof ~ Oud- Beijerland

19 juni 2022

 

Voor deze dienst is gebruik gemaakt van:

https://protestantsekerk.nl/verdieping/overstapdienst-klaar-voor-de-start/

 

verhaal voor de kinderen:

De wedstrijd van Schildpad en Haas, Rian Visser & Tineke Meirink

 

Aansluitend komen begeleiders van de kinderdienst ‘onaangekondigd’ naar voren. Zij zijn gekleed in sportkleding. Zij gaan de kerkgangers, jong en oud, voor in een warming up op de muziek: Vandaag is een nieuwe dag

https://www.youtube.com/watch?v=Is4nKJIkoHQ

 

tekst: Ga maar op weg, door een van de ouders

 

Ga maar op weg met je kennis en dromen.

Ga nu van hier, sla je vleugels maar uit.

Vlieg nu naar later en zoek waar je heen wilt.

Kies voor een weg die de toekomst ontsluit.

 

Speur naar een spoor dat het waard is te volgen.

Zoek naar een doel waar je echt voor kunt gaan.

Vraag naar een plek waar je houvast kunt vinden,

grond die je draagt, waar je stevig kunt staan.

 

Drink uit de bron die jouw dorst weet te lessen.

Eet van het brood dat verzadigt en voedt.

Deel met wie hongert naar vriendschap en vreugde.

Wees als een maatje voor wie jou ontmoet.

 

Weet van de Droom die al eeuwenlang rondgaat.

Fluister die door en maak waar wat je zegt.

Doe wat je doen kunt, en deel van je kennis:

werk aan een wereld van vrede en recht.

 

Vlieg nu maar weg naar de toekomst van morgen.

Ga maar, je kunt het. Je bent er klaar voor.

Ga met Gods zegen en vind je bestemming.

Hoop en vertrouw op de Kracht die je draagt.

 

(Greet Brokerhof - van der Waa)

 

muziek: Klaar voor de start, Kinderen voor Kinderen

Van dit lied is een filmpje gemaakt met de foto’s -doopfoto en/of babyfoto, sportieve foto anno nu - van de overstappers.

 

afscheid van de kinderdienst

*De overstappers komen naar voren.

 

zegenlied: Ga met God en Hij zal met je zijn.

*De overstappers maken een kring. Hun ouders staan achter hen met een hand op hun schouder. We zingen hen Gods zegen toe.

 

aanmoediging door de ouders

*De overstappers gaan zitten op de voorste rij. De ouders hebben een spandoek gemaakt nav de ouderavond. Op dat spandoek staan mooie dingen over hun kind. Zij vertellen er kort iets over. Wie aan de beurt is geweest, neemt een plaats in aan de rand van het parcours.

 

… en af!

De leiding van de kinderdienst geeft een fluitsignaal.

De overstappers leggen een parcours af door de kerk. Onderweg zijn er enkele hindernissen. Onderweg komen zij de leiding van de kinderdienst tegen en ontvangen zij een cadeautje. Van de jeugdouderling krijgen zij een roos. De finish is bij de tieners. Die hangen hen een medaille om.

 

*De kinderen van de kinderdienst en de jongeren van de tienerdienst gaan naar hun eigen ruimte.

 

uit de Bijbel: 1 Korintiërs 9: 24-27

 

‘Als je wint, heb je vrienden.

Als je wint, heb je vrienden. Rijen dik, echte vrienden. Als je wint, nooit meer eenzaam. Zolang je wint…’  (Hennie Vrienten en Herman Brood, 1984)

Het is een harde, snelle wereld waarin we leven. We houden van winnaars. Wie wint, telt mee. Problemen zijn er om te overwinnen; ziektes zijn een strijd die we aangaan. En als we al ergens mee worstelen, dan toch om weer boven te komen. Je moet vechten voor je plekje, opkomen voor je rechten en altijd jezelf verbeteren. Ons bestaan is een race geworden, een wedstrijd die gaat om welvaart, carrière, het gezicht naar buiten. Er kan er maar één de winnaar zijn, en dat ben ik. We leven in een ik-gerichte wereld.

Bij het eerste horen van Paulus’ woorden over geloven als topsport vond ik het moeilijk om het bij elkaar te krijgen: mijn vertrouwen dat God van ons houdt, zoals we zijn. Dat Hij zelfs ten diepste een God van de losers is; de mensen aan de rand… en Paulus’ beeldspraak over de erekrans, de prijs en de zware training die je kennelijk nodig hebt als gelovig mens.

Mijn gedachten gingen ook meteen uit naar de kinderen die níet kunnen meekomen; en wíllen we hen wel zo opvoeden dat zij altijd de beste zijn?

Ik dacht aan jongeren die opbranden omdat ze gebukt gaan onder alle verwachtingen die hen zijn opgelegd, door zichzelf of door anderen; aan ouderen die in een fase van hun leven zijn aangekomen waar alleen maar sprake lijkt van verlies; aan mensen die helemaal niet wíllen meedoen aan de rat race en zoeken naar vertraging, naar minder in plaats van meer. En soms kún je gewoon niet winnen. Heb je dan verloren? Niet voldoende je best gedaan? Niet alles geprobeerd? Ligt het altijd aan jezelf als je niet wint?

 

We kunnen begrijpen dat Paulus deze beeldspraak gebruikt. Sport en een gezond lichaam zijn in het oude Griekenland belangrijk. Daar hebben de mensen wat voor over. Ze accepteren dat ze moeten trainen. Ze accepteren dat in aanloop naar een wedstrijd niet alles mag. Dat je niet alles mag eten; dat je niet alles kunt doen omdat je een strak trainingsschema hebt. Voor de sport zijn mensen bereid vrijheden op te geven en dingen uit te stellen; voor een plek op het podium willen mensen best prioriteiten stellen. En dát is ook nodig als je geloof, zegt Paulus. Je kunt niet als een kip zonder kop beginnen met rennen en halverwege pas bedenken wat je ermee wilt bereiken. Geloof heeft een doel. Het is ergens goed voor. Denk ook niet dat je onvoorbereid de boksring in kunt stappen in de hoop dat het wel meevalt. Je kunt er niet zomaar een slag naar slaan. Het vereist inspanning en opoffering. Je moet er wat voor over hebben.

 

de spelregels

Sport kent spelregels. Geloven ook. Ik wil me daaraan houden, zegt Paulus, anders word ik gediskwalificeerd. Buiten spel gezet. Hij veronderstelt dat iedereen die spelregels wel kent. Ergens anders zegt hij: je bent geslaagd, als je het goede doet. Als Christus in je woont, dan ben je niet gediskwalificeerd. (2 Kor 13: 5-7) Met een beetje fantasie kunnen we wel invullen wat daarmee wordt bedoeld. Het zijn de spelregels die we op houten bordjes schrijven en in ons huis ophangen.

‘In dit huis zijn we vriendelijk. In dit huis vergeven we. In dit huis bedanken we. In dit huis hebben we lief.’ Het zijn de vruchten van de Geest die Paulus benoemt: geduld, goedheid, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, vrede.. (Lees Galaten 5: 22-23) De spelregels zijn tien Woorden. Of twee, in de samenvatting van Jezus: Heb de Heer uw God lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en heb uw naaste lief als uzelf. (Matteus 22: 36vv) Alles doet mee, net als in topsport. En net als in topsport accepteer je dat je niet zomaar alles kunt doen omdat het jou goed uitkomt. Het gaat om wat goed is voor de ander; het gaat om wat goed is voor het samen leven met elkaar, in een huis, in een land, op deze wereld. Dat kost inspanning, soms bloed zweet en tranen. En dat vergeten we wel eens. Dan maken we ons drukker om andere dingen, dan om hoe het evangelie handen en voeten moet krijgen. Dan zijn we inderdaad aan het lucht boksen. We vergeten dat ons leven zijn bestemming bereikt als we er alles aan hebben gedaan om anderen tot hun bestemming te laten komen. Dan is ons leven zinvol. En dan wacht er een prijs op ons.  

 

de prijs

Een prijs die langer meegaat dan de lauwerkrans van de oude Grieken. Daar laten de blaadjes naar verloop van tijd van los. En je kunt hem weggooien. Dan moet je opnieuw winnen om er weer een te krijgen. De prijs die er voor een gelovig mens te winnen valt is onvergankelijk, die is voor altijd. Noem het hemel. Noem het koninkrijk van God op aarde. Noem het niet vergeten worden door wie na jou komen. Maar er is wat bij te winnen; zelfs als je verliest. Zelfs als de zachte krachten van de liefde en de goedheid het onderspit dreigen te delven. Wat dat betreft was Jezus de grootste verliezer van ons allemaal. En toch heeft God hem de prijs uitgereikt. Leven voor altijd.

 

Ren als de atleet die wint

Ren als de atleet die wint, zegt Paulus. Bereid je goed voor en train jezelf. Wees trouw aan jezelf; voed jezelf met goede dingen; voed je geloof; Wees zuinig op je lichaam, want dat is de tempel waar God in woont. Wees bereid om concessies te doen aan jezelf; om vrijheden en verworvenheden op te geven, om die minder belangrijk te maken.

Ren als de atleet die wint. Laat het zo zijn dat onze kinderen de aanmoediging voelen van hun ouders, grootouders, de mensen in de kerk. Laat hen van ons het gevoel krijgen dat ze winnaars zijn. Niet omdat ze de beste zijn maar omdat ze het beste dóen.

Ren als de atleet die wint.. Dans alsof niemand kijkt. Zing alsof niemand je kan horen. Heb lief alsof je nooit bent gekwetst. Geef alsof je heel veel hebt. Leef alsof de aarde de hemel is. Dan ben je de echte winnaar.

May 23, 2022

merel

merel

Donderdagmorgen, half vijf. Door een enorme donderslag schiet ik rechtop in bed. Het is nog donker buiten. Ik lig even wakker en hoor de regen. De tuin is er blij mee. En boven de regen uit, begint de merel te zingen. Hoog, helder en hard. Die neemt alvast een voorschot op de dag. Ik draai me nog even om. 

Een wijs iemand zei: Geloof is de vogel die licht voelt en zingt als de dageraad nog donker is. (Rabindranath Tagore) De merel wacht niet tot het licht geworden is om zijn lied te beginnen. Zo hoeft de mens niet te wachten met vertrouwen hebben tot het beter wordt. 

David schreef Psalm 57 toen hij zich voor koning Saul verstopte in een spelonk. Hij vreesde voor zijn leven. ‘Wees mij genadig, God, wees mij genadig, want bij U is mijn leven geborgen’ zingt hij. ‘Ontwaak, mijn ziel, ik wil het morgenrood wekken.’ Het doet mij denken aan fluiten in het donker of psalmen zingen in de nacht; om de angst te bezweren, het donker van je af te houden, maar ook om die geborgenheid uit Psalm 57 tevoorschijn te zingen. 

Mocht u nog eens ergens wakker van liggen, luister dan naar de merel of zing zachtjes zelf een lied. 

overweging op zondag 22 mei 2022         PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Johannes 14: 1-6

 

wees niet ongerust

Het is zo makkelijk gezegd: maak je niet ongerust, heb geen zorgen. Maar in de praktijk blijkt dat niet zo makkelijk. We maken ons natuurlijk wél druk. Zeker als het gaat om de mensen om wie we geven, van wie we houden. We maken ons bezorgd om hen als we met hen samen léven. En als zij zijn gestorven zijn zij nog steeds in ons hart; een hart dat er zo naar kan verlangen om te weten waar zij zijn, en of het daar ook goed is, of mooi.

Jezus kan dat wel zeggen tegen zijn leerlingen: Wees niet ongerust… maar natuurlijk zijn ze dat wel. Ze zijn er niet gerust op hoe het straks verder moet zonder hun leermeester en vriend. Overal zijn zij hem gevolgd. En nu kan dat niet meer. Waar gaat Hij dan heen?

Hij spreekt over een huis. En over een weg. Wat bedoelt Hij toch?

 

Ik las de column van Daan Rot-de Launay, weduwe van Jan Rot. (AD Mezza, zaterdag 14 mei 2022) ‘Waar ga je eigenlijk heen, Jan?’ staat er boven.

Een klein stukje uit die column:

“Een jaar geleden riep ik in paniek naar de ambulance waarmee Jan werd afgevoerd: ‘Waar gaan jullie eigenlijk heen?’ Nu sta ik met Elvis op de stoep als de begrafenismensen hem in de rouwauto schuiven. Waar ga je eigenlijk heen? Jan mompelde vlak voor hij stierf: ‘Ik ga naar huis, ik ga naar vader en moeder.’”

 

het huis van de Vader

‘Wees niet ongerust maar vertrouw…. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers’. Deze woorden heb ik regelmatig gebruikt bij afscheidsdiensten. We horen er een bemoediging in; de woorden klinken op zo’n moment als een geruststelling, dat er een thuiskomen is. De gedachte dat er ergens op ons wordt gewacht, dat er een plaats is bij de Vader, is troostend en tilt ons boven het verdriet van het afscheid uit.

Jezus bedoelt deze woorden even bemoedigend. Hij zal buiten hun bereik vallen straks. Maar ze zullen voor altijd verbonden zijn in de liefde. Als ranken aan de wijnstok, als zijn vrienden die voor altijd zullen delen in zijn Geest. In zijn geest zullen ze voortaan handelen; ze zullen zich afvragen ‘what would Jesus do’ – ‘Wat zou Jezus doen’- bij alles wat ze doen. Maar over de dood spreekt Jezus hier niet. En ook niet over de hemel als zijn eindbestemming.

Dat huis en hemel bij elkaar horen is in de loop van de tijd zo gegroeid. Wij hebben dat troostrijke beeld ervan gemaakt: het huis van de Vader, een hemels hotel, een warm welkom bij de deur omdat onze plaats is klaargemaakt door Jezus. We laten dat beeld, die uitleg, gewoon staan. Het is te mooi om naast ons neer te leggen. Maar we leggen er een andere uitleg naast. Want Jezus wijst zijn leerlingen met deze woorden niet naar de hemel.

 

vertrouw

Het huis van mijn Vader… Jezus gebruikt deze woorden één keer eerder. Als Hij kwaad uitroept tegen de geldwisselaars en de handelaars:

‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ (Joh 2:16) Jezus heeft het dan over de tempel. Op het tempelplein wordt grof geld verdiend. ‘Een rovershol’ noemt de oude vertaling de tempel. Er gebeuren dingen die niet door de beugel kunnen. En niet iedereen is er even welkom. Er is niet die ruimte, de vele kamers, die Jezus benoemt. Niet voor iedereen een plaats aan de tafel.

Maar als Johannes zijn evangelie schrijft is de tempel er al lang niet meer. Er is voor de nog jonge gemeente van Christus niet zo’n centrale plek om samen te komen, geen plaats om God te ontmoeten; de verbinding moet ergens anders vandaan komen. Maar waar dan? Waar zal de gemeente thuis zijn? Waar zal de gemeente de nabijheid van de Vader ervaren?

Als Jezus niet de hemel bedoelt, gaat het dan over de aarde? En als het niet gaat over de tempel, wat bedoelt Hij dan? Gaat het dan soms over een ander soort tempel? Een symbolische tempel? Dan is het huis van de Vader dat huis van levende stenen, met muren van huid en ramen als ogen. Dat huis dat een levend lichaam wordt als wij er binnen gaan. (Zomaar een dak, Huub Oosterhuis)

Het huis van de Vader, daar waar God woont en ons welkom heet, de níeuwe tempel, dat is de gemeente van Christus. Jezus gaat zijn leerlingen voor, door de dood,  om kwartier te maken in die nieuwe tempel; hij bereidt zijn leerlingen, de gemeente van Christus, voor om dat ruime huis te zijn. Als Hij er niet meer is, niet lichamelijk aanwezig, dan zal de geméénte zijn lichaam op aarde zijn. Een lijf met leden die elkaar aanvullen en nodig hebben, zoals Paulus schrijft. (Romeinen 12, 1 Korintiers 12) Een levend lichaam, een lichaam dat een tempel is, omdat God er woont; een herbergzame en gastvrije plek, met veel ruimte, veel kamers. Een licht huis waar Gods Geest kan waaien.

 

Jullie kennen de weg

Jullie zullen zijn waar Ik ben…. of misschien moeten we het omdraaien…. daar waar wíj zijn, als gemeente, daar zal Jezus zijn. Wij re-presenteren hem. En hoe je daar moet komen, dat weten jullie wel. Jullie zijn toegerust om de gemeente van Christus vorm te geven. Jullie hebben genoeg in huis om een veilige woonplaats te creëren voor elkaar. Jullie kunnen het écht zonder mij. Jullie kennen de weg naar dat huis van de Vader.

‘We weten niet eens waar U naar toe gaat, Heer. Hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’

Tomas verwoordt de onzekerheid van de jonge gemeente. Het onmachtige en stuurloze gevoel van de achterblijvers. De handen in het haar. Wat nu? Waarheen? En hoe komen we daar? Alsof ze het bos zijn ingestuurd. Wijs ons de weg. ‘Ík ben de weg’, zegt Jezus. ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.’

 

De weg, de waarheid en het leven

Deze woorden worden nog al eens met hoofdletters geschreven. De Weg. De Waarheid. Het leven. Alsof er maar één van is. Met deze woorden in de hand heeft de kerk der eeuwen mensen van zich afgestoten omdat de weg die zij gingen, of de waarheid die zij koesterden, in de ogen van de kerk niet de juiste waren. Inquisitie. Met deze woorden in de hand kun je makkelijk de deur sluiten voor een gesprek met hen die een ander geloof aanhangen. Ze suggereren dat wij de waarheid in pacht hebben. De weg, de waarheid en het leven… het kunnen brandbare woorden zijn, beschadigend, uit-sluitend. En dat past dan weer heel slecht bij het huis dat ik heb geschetst.

Dat levende huis, met de gastvrije ruimtes, waar de Geest doorheen waait..  Wij zijn niet geroepen om de kerk zuiver te houden. We zijn zelfs niet geroepen om de kerk in stand te houden, als een doel op zich. Wij zijn geroepen om een weg te gaan. Dé weg. De weg die Jezus is gegaan. De weg van de liefde die zich als een zaad laat zaaien; mensen die zichzelf durven prijsgeven, die hun eigen ambities en noden ondergeschikt kunnen maken om er te kunnen zijn voor iemand anders. Jezus heeft ons zijn levensweg als voorbeeld gegeven. Doe dit voor elkaar, wees de minste, wees van elkaar gediend…. En Hij heeft ons zijn lijdensweg gegeven. Hij is niet halverwege omgekeerd. Hij bleef trouw aan datgene waar Hij in geloofde. Hij bleef trouw aan de mensen, aan ons. Het kan niet anders dan dat die weg leidt naar de Vader.

 

‘Ik ben de weg’

Goedbeschouwd vraagt Tomas naar de bekende weg. Hij weet het wél. Hij heeft het meegekregen in zijn geloofsopvoeding. ‘Gelukkig wie de volmaakte weg gaan en leven naar de wet van de HEER.’ Woorden uit Psalm 119, de lofzang op de wet, de richtlijn voor onze handel en wandel, de begaanbare weg.

Dat is een betrouwbare weg. Dát is de waarheid die Jezus bedoelt. Niet de waarheid die je kunt checken, niet de waarheid op feiten gebaseerd, niet die waarheid waaraan al het andere ondergeschikt is. Maar als in: je kunt ervan op aan dat die weg ergens toe leidt. Je komt ermee op je bestemming. Je bestemming als mens. Je zult een leven hebben. Want dat is het scherpst van de snede. Tora en leven horen bij elkaar. ‘Kies voor het leven’, zegt Mozes tegen het volk voordat hij afscheid van hen neemt. Kies voor het leven door God lief te hebben, hem te gehoorzamen.. dan zult u lang blijven wonen in het land dat aan uw voorouders is beloofd. (Deut 30:19-20)

Famous last words…. zoals Jezus die nu spreekt. Woorden die richting geven, de weg wijzen naar toekomst. Naar land dat God heeft beloofd, Gods koninkrijk op aarde….

 

Waar ga je eigenlijk heen, Jan?

Nogmaals uit column van Daan Rot-de Launay:

“Ik weet waar hij is: in ons, in onze vrienden, in zijn fans, in alle mensen die zo met ons meeleven…. Maar Jan vinden we vooral in zijn werk, zijn boeken, columns en duizenden liedjes. Al mijn liefde staat op plaat – Ik hou van jou- draai dat maar als het niet meer gaat…”

 

Tomas zei: We weten niet eens waar U naartoe gaat, hoe zouden we dan de weg daarheen moeten weten? Ik weet waar Hij is. Wij weten waar Hij woont. Hij woont in ons, in zijn gemeente. En we komen er over de weg van de liefde. Kom, Geest van God, maak onze harten open, dat Christus in ons woning vindt. (NL 333)

Mag het iets meer zijn?

Abraham zit voor zijn tent als de Heer aan hem verschijnt. Dan kijkt hij op en ziet drie mannen staan die hij gastvrij welkom heet. Hoeveel gasten heeft Abraham nu? Het is geen raadsel maar wel een raadselachtig begin van het verhaal. Raadselachtig in de zin van ‘verborgen’. Er moet een verborgen betekenis zijn. De kerk der eeuwen las er het oerbegin van de heilige drie-eenheid in. Andrei Rublev schilderde er een prachtige icoon bij. Als u hem googelt herkent u het beeld meteen. De rabbijnse uitleg gaat uit van vier, en leest dat Abraham God laat wachten om zijn gasten welkom te heten, want gastvrijheid is altijd belangrijker dan wat dan ook. Er zit ruimte op dit verhaal. Ruimte voor verbeelding, ruimte om onszelf een plek te geven in het verhaal. ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’, dichtte Martinus Nijhoff.  

Herman Finkers vertelde over die ruimte in zijn voorstelling Na de pauze.

“Ik zat, moet u weten, in Almelo op een rooms-katholieke jongensschool. En op die rooms-katholieke jongensschool werden we doodgegooid met dogma’s. Het dogma van: ’1+1=2.’ Het dogma van: ’iets is in wezen niets anders dan...’: ’Een boom is in wezen niets anders dan een zuurstoffabriek.’

Die zuurstoffabriek benauwde mij en verstikte alle poëzie. Tot op een dag de kapelaan in de klas kwam. De kapelaan vertelde ons: ’Er is maar één God. En Hij bestaat uit drie personen.’ Ik dacht: Goddank, eindelijk iemand met wie je fatsoenlijk kunt praten. Want tot dan toe had ik op school maar één interessant verhaal gehoord. Dat was het verhaal van de drie musketiers, want die waren met z’n vieren. Dat was een verhaal met ruimte. Maar de kapelaan barstte van de verhalen met ruimte. Zo zei hij: ’God is het begin van alles. Voor God was er niets. En Maria is zijn moeder.’ Het was of mijn dichtgeknepen keel weer open ging en ik weer mocht ademhalen.”

Vandaag onderzoeken we de ruimte in het verhaal van Abraham, God en de drie mannen. En Sara is er ook; verscholen achter het tentdoek luistert zij naar het gesprek en zij moet heimelijk lachen als het gaat over een zoon voor haar en Abraham. We zoeken naar de ruimte tussen de regels. Wat staat er niet maar mogen we wel lezen? Waar gaat het over ons? Tot zondag.

 

Gepubliceerd op de Weekbrief van 8 mei.

We lazen die zondag Genesis 18: 1-15

May 11, 2022

God ontmoeten

overweging op zondag 8 mei 2022           PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

4e zondag van Pasen, Jubilate, Moederdag

afbeelding: Marc Chagall

 

verhaal: Picknick met God

 

uit de Bijbel: Genesis 18: 1-15

 

Er was eens een kleine jongen die God wilde ontmoeten.

Hij wist wel dat het een verre reis zou worden om bij God te komen,

dus pakte hij zijn rugzak en stopte die vol met koekjes en pakjes sap.

Zo ging hij op weg.

Hij was nog maar langs drie grote flats gelopen, toen hij een oude vrouw zag.

Ze zat op een bank in het park en staarde zo’n beetje naar de duiven.

De jongen ging naast haar zitten en deed zijn rugzak open.

Hij wilde wat drinken, maar toen hij net een slok wilde nemen,

merkte hij dat de vrouw er hongerig uitzag. Daarom bood hij haar een koekje aan.

 Zij nam het dankbaar van hem aan en glimlachte naar hem.

Haar glimlach was zo intens mooi, dat hij het nog eens wilde zien

en daarom gaf hij haar ook een pakje sap.

Opnieuw schonk zij hem haar glimlach. De jongen werd er helemaal blij van.

Zo zaten ze daar die middag, ze aten en glimlachten, maar spraken geen woord.

Toen het begon te schemeren voelde de jongen zich moe worden.

Hij stond op om naar huis te gaan, maar na een paar stappen draaide hij zich om,

rende terug naar de oude vrouw en omhelsde haar heel stevig.

Zij schonk hem een stralende lach.

Toen de jongen even later thuiskwam,

verbaasde zijn moeder zich over de vreugde die op zijn gezicht lag.

Ze vroeg: ‘Wat heb je gedaan vandaag, dat je zo blij bent?’

Hij antwoordde: ‘Ik heb met God gepicknickt’.

Nog voordat zijn moeder verder kon vragen zei hij:

‘En weet je, ze had de mooiste glimlach die ik ooit gezien heb’.

Intussen was ook de oude vrouw thuisgekomen, stralend van vreugde.

Haar zoon was verbluft toen hij de vredige uitdrukking op haar gezicht zag.

Hij vroeg: ‘Moeder, wat heb je vandaag beleefd, wat heeft je zo gelukkig gemaakt?’

Zij zei: ‘Ik heb in het park koekjes gegeten met God’.

En voordat haar zoon nog iets kon zeggen, zei ze: ‘En weet je, hij is veel jonger dan ik dacht!’

 

De Heer en de drie mannen

Eigenlijk kan het niet, dat een mens God ontmoet. Denk maar aan Mozes. Toen hij erom vroeg om Gods gezicht te mogen zien, kreeg hij als antwoord: ‘Geen mens kan Mij zien en in leven blijven.’ (Exodus 33: 20) Gods licht is te fel, zijn aanwezigheid te groot. Het zou zijn als kijken in de zon. Je ziet niks. En toch gebeurt het hier dat God zich laat ontmoeten. Gast aan tafel bij Abraham. Of eigenlijk: gasten.

Als Abraham zit te dommelen voor zijn tent, op het heetst van de dag, zo’n moment dat er niets gebeurt en je ook niets verwacht, verschijnt God aan Abraham. Daar is Hij. Met z’n drieën. We horen het in de Nederlandse vertaling minder goed, maar in de hele lezing wordt er gespeeld met enkelvoud en meervoud. Abraham ziet dríe mannen staan en zegt: Mijn Heer, blijf toch… ik zal water halen zodat júllie je voeten kunnen wassen. Zíj vragen hem: waar is Sara? En als Abraham zegt dat zij in de tent is, zegt híj: ik kom over een jaar terug.

We blijven in het ongewisse of de Heer nu één is of drie. En zo hoort het misschien ook wel. Dat wij niet het naadje van de kous menen te weten als het gaat over God. Want Hij is er niet zomaar één. Hij is de Ene. Als we het over Hem hebben, doen we dat met eerbied en aandacht. Want natuurlijk willen we het over Hem hebben, Hem een plaats geven in ons leven. We zoeken naar woorden, gebruiken onze verbeeldingskracht om te vertellen hoe wij ons door Hem gedragen hebben gevoeld, of geleid, of…. Maar we beseffen tegelijkertijd dat met elk woord, elk beeld, waarmee we iets van Hem proberen te onthullen, Hij alleen maar meer wordt verhuld. Er is ‘Geen taal die Hem vertaalt..’  (Oosterhuis) En er zijn al helemaal geen woorden voor dat God überhaupt zich wil bemoeien met mensen. Dat Hij betrokken wil zijn op ons leven, gast aan onze tafel wil zijn.

 

gastvrijheid als sleutelwoord

Dat is wel een sleutelwoord in deze lezing. Gast. En gastvrijheid. Ook als het je niet uitkomt. Het is op het heetst van de dag en Abraham zit voor zijn tent. Hij zal wel een beetje hebben zitten dommelen. Siësta. Misschien dacht hij na over wat nog maar zo kort geleden is gebeurd: God die een verbond met hem sloot en hem beloofde dat Sara een kind zou krijgen. Abraham had er om moeten lachen. Die Sara, op haar 90e nog moeder. (Gen 17:17) Misschien voelde hij zich nog wel een beetje beroerd want nog niet zo lang geleden is hij besneden. (Genesis 17: 24) Op zijn leeftijd, 99 jaar, is dat vast geen pretje geweest. Maar ondanks dat veert hij op als hij drie mannen ziet komen, onaangekondigd bezoek. Hij buigt diep. Haast zich om water te halen. Geeft Sara opdracht om te gaan bakken, drie schepel fijn meel. Dat is ongeveer 30 liter meel. Genoeg voor een weeshuis. Net als dat malse kalf. De gastvrijheid treedt hier buiten zijn oevers. Vol genoegen kijkt Abraham toe hoe zijn gasten eten.

Volgens de rabbijnse traditie zou je het verhaal zó moeten lezen:

De Heer verscheen aan Abraham. Toen Abraham opkeek zag hij verderop drie mannen staan. Onmiddellijk snelde hij de tent uit, naar hen toe en hij boog diep. Tegen God zei Abraham: Heer, wees zo goed uw dienaar niet voorbij te gaan. En tegen de drie mannen zei hij: Ik zal water voor u laten halen zodat u uw voeten kunt wassen.

Met andere woorden: Abraham vraagt God om even op hem te wachten zodat hij gastvrijheid kan betonen aan de drie onverwachte bezoekers. Gastvrijheid gaat boven God uit. Een mens geven wat hij of zij nodig heeft, gaat vóór op God.

En er kan maar één reden zijn waarom dat zo is. Omdat God zijn beeld in de mens heeft gelegd. Wij zijn zijn evenbeeld. God is niet zoals de goden in Abrahams tijd in de natuurkrachten, in de zon, de maan en de sterren. Die heeft God zelf geschapen. God staat daarboven. We aanbidden God ook niet in de natuur maar als de Maker van die natuur. Maar Hij is wel ín de mens. Hij is in wat mensen mensen maakt: in hun barmhartigheid, vriendelijkheid, vergevingsgezindheid, trouw aan elkaar. En dus ook in hun gastvrijheid. Ik neem jullie nog maar even mee terug naar Mozes die God wil zien. Hij krijgt niets te zien, maar wel wat te horen.

God maakt zich bekend door zijn Naam uit te roepen: Aanwezig, liefdevol, genadig, geduldig, trouw…. (Exodus 34: 6v) Hij openbaart zich in menselijke trekken.

 

Als je verwacht dat je God zult gaan ontmoeten is het makkelijk. Als je wist dat Hij zou komen, had je de loper uitgelegd, een koppie thee gezet, de visite afgezegd… (Dorus) Maar God verschijnt niet aan ons als God. Hij vermomt zich in drie anonieme voorbijgangers. En Abraham wéét dat hij God kan laten wachten omdat dienaar zijn van mensen hetzelfde is als God dienen. Omdat een mens welkom heten inhoudt dat je God welkom heet. Drie mensen aan Abrahams tafel, is ter ere van die Ene God.

 

gastvrijheid als sleutelwaarde

Gastvrijheid wordt daarmee een sleutelwaarde voor ons geloofsleven. Jezus zal het herhalen: wat je aan een ander doet, dat doe je aan Mij. (Mat 18:5; Mat 25) Ík was hongerig, en jullie hebben Mij te eten gegeven… Ík had dorst, en jullie gaven Mij te drinken.

Wij willen een Open Hof zijn. Gastvrijheid staat hoog in ons vaandel. We ervaren daar de zegen van. Het levert mooie ontmoetingen op, op zondag en door de week. Maar we ervaren soms ook dat het kan wringen met wie we zelf. Het is niet eenvoudig om alles uit je handen te laten vallen en je gasten, zonder voorwaarden, welkom te heten. Zonder voorwaarden. Die ander is welkom zoals hij is. Dat zoekt de randen op van wat we kunnen hebben van een ander. Je weet tenslotte niet wat je in huis haalt.

Sommige mensen stellen hun huis open voor vluchtelingen uit Oekraïne. Dat geeft zegen, ontmoeting, vriendschap. Maar, zo blijkt uit berichten, ook wrijving en spanning. Omdat onze gastvrijheid kennelijk tóch voorwaarden heeft.

Je huis openstellen, je hart openstellen…. het kan zo ongelegen komen. Het heetst van de dag, je bent net ziek geweest, verzin maar… Je huis openstellen, je hart openstellen, het kan zo riskant zijn. Nogmaals, je weet niet wat je in huis haalt. Je raakt dingen kwijt, mensen komen jouw veilige sfeer binnen, ze zijn zo weinig dankbaar, er wordt op je hart getrapt. En misschien zijn we er ook wel te zuinig voor om onze gastvrijheid zo breed uit te meten als Abraham dat deed.

Maar het blijft een sleutelwaarde. In de brieven van Paulus komen we de oproep om vriendelijk te zijn, gastvrij te zijn meerdere malen tegen. Logisch natuurlijk, want hij was als reizend apostel afhankelijk van die gastvrijheid.

Maar hij schrijft het vooral omdat dat een gelovig mens typeert. Je stelt je open. Voor een ander. Voor de Ander. (Rom 12:13, 1 Kor 11: 33, Fil 4:5, 1 Petrus 4:9) Je weet maar nooit wat je binnenhaalt. Je weet maar nooit wie je binnenhaalt. Het zouden zomaar engelen kunnen zijn. Iets van God. (Hebr 13:2)

 

Nu Sara nog

Het lijkt een mooi slot zo, een goed einde  voor een preek. Maar we hebben Sara nog.

Terwijl Abraham zich gastvrij opstelt, slaat Sara het geheel gade vanachter het tentdoek. Zij lacht vol ongeloof als de belofte wordt herhaald dat zij moeder zal worden. Ja ja, het zal wel.

Abraham en Sara, twee verhalen apart. Maar alleen dóór de gastvrijheid van Abraham kon de Heer naderen tot Sara. Zo kreeg Hij toegang tot haar en kon Hij zijn woorden herhalen. Het lijkt alsof het verhaal ons wil vertellen dat Gods beloften mensen bereiken door óns. En dat zijn beloften waar worden langs de weg van de gastvrijheid en de dienstbaarheid. In onze liefde leren anderen Gods liefde kennen. In onze betrouwbaarheid zijn trouw. En in onze vergeving zijn vergeving.

Ook hierbij denk ik aan wat Jezus deed vlak voor Hij afscheid nam van zijn vrienden. Hij stond op van tafel en waste hen de voeten als een dienaar. Dit is een voorbeeld, zei Hij. In de liefde die je elkaar toont, ben je dicht bij Mij. En als je dicht bij Mij bent, ben je dicht bij God. (Johannes 13:15; 14: 21; 15: 9-12) Gods beloften vinden kennelijk hun weg naar mensen door wat zij voor elkaar betekenen. Gods toekomst gaat open in die mate waarin wij ons voor elkaar, voor de ander, openstellen.

 

Het is een mooi stel waarmee God het heeft gewaagd. Abraham, gastvrij en open en Sara die het nog moet zien. Abraham vol vertrouwen, en Sara die het niet voor mogelijk houdt. Een mooi stel, maar ze horen wel bij elkaar. Ook in onze gemeente. Ook in onszelf. Dat vertrouwen ‘het is mogelijk, God heeft het beloofd’ en dat ongelovige ‘het is niet mogelijk’ , dat ruimhartige en dat zuinige, het kyrie en het gloria. Ons ja en ons nee. Ze trekken samen op. En zo, met die dubbelheid, met die middelmatigheid, is God met mensen op weg gegaan. Hij zocht geen model-gelovigen uit. Maar gewone mensen, jou en mij.

 

Abraham moest er om lachen. Sara moest erom lachen. En toch brak de dag aan waarop het geluk hen toelachte.

mooiste liefdeszin

‘Dit is het enige wat telt, lieverd, dat iemand meer in je ziet dan je wist dat er te zien was.’ Voorafgaand aan de Boekenweek met het thema ‘Eerste liefde’ is de mooiste liefdeszin gekozen door een publieksjury. Deze zin komt uit het boek ‘Een schitterend gebrek’ van Arthur Japin en wordt uitgesproken door een moeder tegen haar verminkte dochter. Liefde ziet voorbij aan iemands gebreken en ziet wat er achter littekens of maskers verborgen ligt. Mij doet het denken aan Psalm 139, over God die ons kent en doorgrondt, zelfs dieper dan wij onszelf kennen. Als er Iemand meer ziet dan wij weten dat er te zien is, is Hij het. Met woorden van Huub Oosterhuis: Hij delft ons gezicht op en maakt ons mooi. Hij ziet de vele gezichten die wij hebben - onze blindheid, onze angst, onze kwetsbaarheid - en als wij zo in liefde door Hem ontmaskerd worden hoeven wij niet meer bang te zijn. In zijn ogen zijn wij mooi en goed. Laten we ook zo naar elkaar kijken, dat wij méér zien, verder kijken.

 

weekbrief 10 april 2022

overweging op Palmzondag 10 april 2022        PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Jesaja 53 en Lucas 23: 44-49

 

de zon verduisterde

Hoe donker op aarde moet het zijn als zelfs de zon niet meer wil schijnen.

Hoe duister is het dan wat er gebeurt.

Dieper kunnen mensen niet zinken. Hun daden kunnen het daglicht niet verdragen.

Daar hangt een mens aan het kruis. Ondragelijke pijn, een vernederende dood.

Hij is onschuldig. Dat heeft Pilatus al vastgesteld. Maar hij kwam er niet onderuit om hem uit te leveren aan de willekeur van de religieuze leiders.

Er wordt de spot met hem gedreven. En met alles waarvoor Hij heeft geleefd.

‘Laat Hij nu zichzelf maar eens redden, als Hij de messias van God is.’

Het is niet om aan te zien wat daar gebeurd is.

Maar in het lijdensverhaal komen we geen andere wereld tegen dan onze eigen wereld. Niets van wat daar gebeurd is, is uniek in de geschiedenis.

(Eugen Drewermann, in: De dood die leven brengt)

 

Er zijn altijd mensen geweest die hun handen in onschuld hebben gewassen omdat zij in hun beleving niet anders konden. Er zullen altijd mensen zijn die handelen op bevel van hogerhand. Er zijn altijd mensen geweest die omgebracht moesten worden omdat hun boodschap van vrede, gerechtigheid en liefde de gevestigde orde aan het wankelen bracht. En ik kan alleen maar hopen dat zulke tegendraadse mensen, ondanks het gevaar voor hun leven, er altijd zullen zijn.

Deze week bereikten ons steeds meer berichten van oorlogsmisdaden in Oekraïne. De dode lichamen op straat. Niemand om hen te verzorgen en te begraven.

Vrouwen en meisjes die in hun eigen huis worden verkracht.

Ziekenhuizen die doelwit zijn voor aanslagen.

 

En dat is alleen nog maar Oekraïne. Dat houdt ons soms zo bezig dat andere brandhaarden in de wereld naar de achtergrond verdwijnen. 

De theoloog en filosoof Blaise Pascal (1623-1662) schreef ooit:

‘Jezus zal in doodsstrijd zijn tot aan het einde van de wereld.’

Jezus lijdt zolang mensen lijden. Hij lijdt zoáls mensen lijden.

Het hele citaat luidt:

‘Jezus zal in doodsstrijd zijn tot aan het einde van de wereld.

Gedurende die tijd mag er niet geslapen worden.’

We mogen onze ogen niet voor het kwade sluiten. Nooit.

Het moet ons beroeren, verdrietig maken, boos maken

dat mensen lijden, worden bespot, uitgekleed, geslachtofferd.

Want nog altijd worden kruisen opgericht en mensen geslachtofferd.

 

Maar laat het in Godsnaam niet het enige zijn dat wij zien.

Als we alleen maar kijken naar dat kruis in het donker, dan zien we de mensen op hun kwaadaardigst; de verraders, de verloochenaars, de bange meelopers. Dan horen we alleen maar hoe alles wat liefdevol is en goed wordt  bespot en te schande gemaakt.

Als we alleen maar de buitenkant van het kruis zien, dan worden we moedeloos en krachteloos. Misschien zelfs wel cynisch; en de hardheid van de wereld zal bezit nemen van ons en ons hart verstenen.

 

een rechtvaardig mens

Als wij vanuit ons geloof kijken naar het kruis, dan staat het ook in het licht. Het licht van Pasen. Natuurlijk, wij lezen vanuit de goede afloop. Vanuit de profetie van Jesaja dat als zijn lijden voorbij is, de dienaar van God zal leven in het licht.

Maar licht schijnt al eerder. In de mensen bij het kruis. 

Bij de centurio, in dienst van de vijand, medeplichtig aan de moord op Jezus. Hij looft God en belijdt dat Jezus een rechtvaardig mens was. Alsof hij op dat moment inziet dat het systeem waar hij aan meewerkt niet deugt. Deze mens is niet alleen onschuldig, zoals Pilatus had gezegd. Maar zelfs een rechtvaardige.

Later, ná Pasen, zullen zijn volgelingen in Jezus de dienaar ontdekken waarvan Jesaja had gesproken. Een mens die het waagt om de weg van de liefde te bewandelen. Waar die weg hem ook brengt. Een mens die zachtmoedig is en geweld uit de weg gaat, ook als dat tot de dood leidt. Een mens die niet in de vicieuze cirkel stapt die van kwaad tot erger leidt maar die kringloop juist wil doorbreken. Hij breekt de macht van het kwaad met zijn overgave; door te laten gebeuren wat wel móest gebeuren.

Niet omdat God hem dit lijden had opgelegd maar omdat Jezus alleen zó trouw kon zijn aan waar Hij in geloofde. Doe meer dan ze van je verwachten.  Heb je vijanden lief, zei hij. Keer de andere wang toe. Vergeef hun, Vader, want ze weten niet wat ze doen. Het bleef allemaal overeind toen Hij stierf en de centurio zag dat. Godzijdank zijn er nog altijd van dat soort mensen. Rechtvaardige mensen; mensen die zich laten gebruiken als een instrument van vrede.

 

Er zijn ook de mensen die op het schouwspel zijn afgekomen. De sensatiezoekers. De roeptoeters en de ‘datvindiks’. Als Jezus sterft druipen ze beschaamd en berouwvol af. Jezus’ leven heeft hen dan misschien niet geraakt en veranderd, maar de manier waarop Hij sterft, brengt iets bij hen teweeg. Soms kan ik me zo voelen; iemand die erbij staat en ernaar kijkt. Ik ben machteloos en onhandig. Misschien zelfs wel op een bepaalde manier schuldig. Ik voel me beschaamd. Dat ik hier woon. En anderen dáár, waar het zoveel slechter is. Je koopt er niets voor, voor die gevoelens. Wat doe ik ermee. Dat is de vraag. Laat ik er iets mee doen. Dat er licht voortkomt uit wat ik zeg en doe. Want natuurlijk is het mijn schuld als het licht niet daar is waar ik ben. (straat poëzie in Deventer, van Hans Andreus)

 

En als laatste zijn er de mensen die gebleven zijn. De vrouwen die Jezus zijn gevolgd, trouw zijn gebleven. Zij hebben hun ogen niet gesloten voor het lijden, hebben gewaakt bij zijn sterfbed. Simon van Cyrene was er, die het kruis hielp dragen. En straks zal Jozef van Arimatea, een goed en rechtvaardig mens, hem van het kruis halen, in doeken wikkelen en hem in een graf leggen. Weg van de publiekelijke schande.

 

In het diepe duister zijn mensen gebleven. Is de menselijkheid bewaard gebleven. De goedheid is niet gestorven daar aan het kruis. Godzijdank voor mensen die blijven!

En God? God ook. De duisternis betekent niet dat Hij verduisterd is. Als het voorhangsel van de tempel doormidden scheurt, -het gordijn dat het allerheiligste verbergt,- is de weg naar God vrij toegankelijk. Hij is er. In het lijden, en daar voorbij. Hij is er. Voor heiden, Jood, volgeling van Jezus.      

 

in uw handen

Meer nog dan over zijn sterven gaat dit Bijbelgedeelte over Jezus’ leven.

Over zijn vertrouwen op God, zijn Vader. En zijn overgave aan hem.

Het is niet zachtjes voor zichzelf uit prevelend, maar met luide stem, dat Jezus uitroept:

‘Vader’, zegt Hij, ‘in uw handen leg Ik mijn geest.’

Hij legt zijn leven in Gods handen, zoals het altijd een instrument van vrede in Gods hand is geweest. Vol vertrouwen dat God hem ook in het lijden nabij was. In zijn Zoon is de Vader zélf de lijdende geworden. Zo’n God heeft Hij willen zijn. Een God die ons in ons lijden kent, in onze angst. Om deze God van Jezus bidden ook wij: in uw handen leg ik mijn geest. Vol vertrouwen zullen wij leven, alle dagen.

 

Hoe je sterft, zegt soms alles over hoe je hebt geleefd. Jezus’ sterven is een getuigenis. Het houdt overeind wat voor hem belangrijk was en wat voor ons geloof-waardig is geworden. We zullen hem altijd tegen komen. In de mens met honger, in de mens die huilt, in degene met wie wij ons brood breken en delen, in degene die zich ontfermt. Tot aan het einde van de wereld zal Christus bij ons zijn. Overal, behalve in zijn graf. (Willem Jan Otten, Het missen van God, 251) 

NL 586: Zie de mens

overweging op zondag 27 maart 2022     PG De  Open Hof ~ Oud-Beijerland

4e zondag van de 40-dagentijd

 

uit de Bijbel: Deuteronomium 8: 7-18

 

De Tien Woorden

Je hebt aan een enkel woord genoeg,

tien woorden, voor elke vinger één,

als vingerwijzing hoe God ons leven bedoelt.

 

Ik ben de Heer uw God,

een woord van genadige verbondenheid.

 

U zult geen andere goden dienen,

een woord van een unieke relatie.

 

U zult mijn naam niet zomaar gebruiken,

een woord van respectvolle omgang.

 

Gedenk de sabbatdag,

een woord van rust voor jezelf en stilte voor God.

 

Eer uw vader en uw moeder,

een woord van mensen die veel voor je betekenen.

 

U zult niet doodslaan,

een woord van kostbaar leven.

 

U zult niet echtbreken,

een woord van kwetsbare liefde.

 

U zult niet stelen,

een woord van gerechtigheid in de samenleving.

 

U zult geen vals getuigenis spreken,

een woord van oprechte waarheid.

 

U zult niet begeren,

een woord van grenzen aan je denken en je doen.

 

Woorden die staan als een huis in de tijd,

als een baken van God in de branding van het leven.

 

Woorden om te horen,

woorden om te gehoorzamen,

woorden om te doen,

woorden om te leven,

woorden van God voor ons.

(Dienstboek PKN, E.P. van der Veen)

 

een land om van te dromen

Zo lang de mensheid bestaat, zo lang bestaat er ook een land om van te dromen. Het heeft verschillende namen. Arcadië, land vol bloemen, fruit en bossen, helder water, vogelzang en altijd zomer. (Romeinse literatuur, Vergilius) Eldorado, land vol goud. (Zuid-Amerika) Utopia. (Thomas More) Droomland, Luilekkerland of Neverland. Een gedroomde plek waar het leven goed zal zijn. En heel. Misschien heet dat land wel gewoon ‘vrede’ of ‘vrijheid’.

De Israëlieten zijn onderweg naar een land van melk en honing. De profeten droomden van de berg Sion waar alle volken heen zouden optrekken. Om daar in harmonie en vrede gast aan Gods tafel te zijn. (Jes 25) ‘Tot ziens in Jeruzalem’ zeiden de Joden die verspreid leefden over de hele wereld tegen elkaar. De gedroomde stad.   

Johannes droomde op Patmos van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zonder tranen, zonder dood, omdat dat allemaal voorbij zou zijn. (Openb 21) En Jezus preekte overal over Gods koninkrijk dat nabij is, zelfs zichtbaar voor wie het wil zien.

Wie draagt geen stad, geen dorp, of misschien alleen maar een huis, een weiland, een tuin, een bloem uit dat land in zijn eigen ziel? Hoe vol is de wereld, hoe vol de geschiedenis, hoe vol ons hart van dat enige, bovenzinnige, lieve, beloofde en ongrijpbare land? (Jan Nieuwenhuis, De tocht van de mens, 89)

 

Dat land om van te dromen geeft richting aan. Een doel. Iets om voor in beweging te komen. Dáárom zijn de Israëlieten met Mozes mee gegaan. Toen God Mozes riep sprak Hij niet alleen van uittocht, maar meteen ook van intocht, van het in bezit nemen van een land van melk en honing. (Exodus 3) De droom is hun motivatie geweest, de motor. Maar op het moment dat wij vandaag in het verhaal stappen is de motor even stil gevallen.

 

Het volk bivakkeert de berg Horeb, in de vlakte bij de Jordaan. (Deut 1:6-8) Ze zijn er bijna, maar nog niet helemaal. Ze zitten er best lekker. Het voelt alsof God dichtbij is. Want daar op die berg heeft Mozes God ontmoet. (Exodus 33) De berg is een houvast, een toevluchtsoord. Daar weten ze zeker dat ze Gods kinderen waren omdat God dat op die plek heeft bevestigd. Maar dan schraapt Mozes zijn keel en zegt: We hebben nu lang genoeg stil gezeten. Het wordt tijd om te gaan. Om op te trekken het land van onze dromen, het beloofde land.

 

leven in dat land

Het beloofde land… niet elk land komt daar zomaar voor in aanmerking. In de Bijbel wordt nauwkeurig beschreven aan welke voorwaarden dat land moet voldoen wil het écht een beloofd land zijn.

De belangrijkste voorwaarde is dat de mensen leven volgens de instructie van de Tora.

‘Woorden om te horen, woorden om te gehoorzamen, woorden om te doen, woorden om te leven, woorden van God voor ons.’ (E.P. van der Veen) Het zijn woorden die vragen om handen en voeten, om zorg voor de vreemdeling en de naaste, om gerechtigheid. Pas daar waar Tora is, daar waar mensen tot hun recht komen, daar is het beloofde land. Daar waar de Tien Woorden worden gedaan.

 

[ Als je het zo omschrijft is het beloofde land niet in de atlas aan te wijzen. Het houdt zich niet aan grenzen en het loopt dwars door samenlevingen heen. Je kunt er geen ruzie over zoeken aan wie het toebehoort. Want terwijl de spanningen oplopen, glipt het alleen maar meer uit je vingers. ]

 

Daarom is het boek Deuteronomium zo belangrijk. Het betekent ‘tweede wetgeving’.

Alle wetten en regels uit het boek Exodus worden nog eens herhaald en er wordt nagedacht over de praktische uitwerking en betekenis ervan. Het boek bestaat uit vier lange preken van Mozes. Dingen die nog gezegd moeten worden voordat hij kan sterven. Hij bepaalt de Israëlieten bij de bronnen van hun geloof, om het ook echt góed te hebben in dat goede land dat God hen geven wil.

 

Er zit een bepaalde urgentie in. Ze zijn er al bijna. Ze staan op de grens van woestijn en goed land, van onderweg en thuis. Zelfs op de grens van dood en leven. Mozes weet dat zijn einde nadert. Hij zal het land niet binnengaan. Hij is nu of nooit om zijn kennis door te geven. Het is een zaak van leven en dood. Want, zegt Mozes, jullie kunnen kiezen. Tussen voorspoed en tegenspoed, leven en dood. Wanneer jullie je houden aan de geboden van de Heer, dan zullen jullie je gezegend worden. (Deut 30:15) Vergeet God dus niet.

 

Het klinkt niet onlogisch dat het vormgeven van de toekomst niet kan wachten. Dat begint altijd nu. Bij de vraag: wat wil je worden als je groot bent. Wie wil je zijn als je oud bent? Maar ook: hoe ziet de wereld eruit die wij achterlaten voor onze kinderen, onze kleinkinderen. Thema’s als gerechtigheid, duurzaamheid, behoud van de schepping en vragen over oorlog en vrede, die kun je niet voor je uit schuiven. Dat gesprek begint nu.

Het is een belangrijke verplichting voor de oudere generatie. Om hun kennis, geloofskennis, over te dragen. Zij kunnen de toekomst niet uit hun handen laten vallen omdat ze er toch geen deel meer van uit zullen maken. Misschien zelfs dicht bij de dood zijn, zoals Mozes. Hij voelt die verplichting. En draagt zorg voor de toekomst van de nieuwe generatie in het land dat God zal geven.

 

niet van brood alleen

Straks komen jullie in een in een land van beken, bronnen en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen. Wat een rijkdom! Maar het zijn sterke benen die die weelde kunnen dragen. Van wie is het water? Wie zal de vruchten plukken van dat goede land? En wie gaat de inspanning leveren om het ijzer uit het gesteente te halen en de koper te delven uit de bergen?

Al deze schatten scheppen de plicht om het te hebben over eerlijk delen. Over nemen wat voor jouzelf genoeg is. En weten dat méér nemen dan nodig is altijd zal leiden tot bederf van de menselijke verhoudingen.

Weten jullie nog, zegt Mozes, dat manna, het brood uit de hemel. Toen hebben jullie voorouders geleerd te vertrouwen dat God elke dag zou geven wat nodig was. Zij hebben geleerd om maat te houden en erop toe te zien dat ook de ander genoeg had. Brood dat niet wordt gedeeld is geen brood. Leven dat niet wordt gedeeld is geen leven. Dat was de roeping van Israël. En in Jezus hebben we dat terug gezien. Hij gaf het vertrouwen terug aan mensen dat God zou zorgen; Hij leerde weer delen en om te zien omdat Hij dat zelf ook deed. Zelfs tot het einde toe. Dat is mens zijn, in deze wereldtijd. Leven van genade. Van de woorden die opgeschreven staan.  (NL 538)

En als je dat niet doet dan? Als we God wél vergeten en zijn geboden, wetten en regels veronachtzamen? Wat dan? Worden we dan gestraft?

‘Gaat het feest dan niet door? Nee, dan gaat het feest niet door. Maar niets als een van buiten komende straf of als vergelding, maar omdat ongezeglijkheid zichzelf afstraft, én onmenselijkheid teweegbrengt.’ (Th. Naastepad, Van horen zeggen)

 

geen droom

Het verhaal gaat verder. Jozua zal het volk het beloofde land binnenleiden. Maar nergens staat geschreven: en ze leefden nog lang en gelukkig. Alle valkuilen waar mensen in kunnen stappen zijn ook daar. Er is vijandschap, onrecht en oorlog. Tegenslag. Verdriet. En toch is het beloofde land geen illusie, niet een onbereikbare plek waar een mens nooit zal aankomen. De Bijbel is er duidelijk over: het is er. Mensen zijn er geweest. Ze brachten bewijst mee, een druiventros zo groot dat ze hem samen moesten dragen. Zoals wijzelf herinneringen meenemen, bewijsstukken van een droomplek. Een bloem, een steen, een foto. Om te weten dat het geen droom was. Maar echt. En als je er bent geweest, kun je er ook naar terugkeren.

 

Soms zijn we er. In beloofd land, in het koninkrijk van de hemel waarover Jezus sprak. Soms zien we er iets van doorschemeren. Daar waar hulp ruimhartig op gang komt. Waar mensen hun huizen openen, hun harten. Waar wordt getroost, een kind tot zijn recht komt. Beloofd land is een agenda, een programma. Een doel om voor in de benen te komen. Het is een keuze om ergens bij te willen horen, ergens aan mee te willen bouwen. Het is zeker geen blind optimisme. En je draagt ook geen oogkleppen voor wat mensen elkaar aan kunnen doen. Maar het betekent dat er hoop is. Beloofd land is doen wat gedaan moet worden. De mensen niet vergeten, Gods woord zijn toegedaan. (NL 538) Want dat gaat altijd samen.

 

Slotlied in deze dienst was: Een land om van te dromen

 

Zeg nooit: ‘Onze wereld is gebroken

en de mens tot weinig goeds in staat.’

Zegt nooit: ‘Niemand kan op vrede hopen,

alles gaat nu eenmaal als het gaat.’

refrein:

Want een land, een land om van te dromen

stuwt de mensen uit de slavernij

tot zij juichen, tranen in hun ogen:

‘Lieve God, we zijn er, eindelijk vrij!’

 

Zegt nooit dat de zeeën veel te hoog zijn,

dat een mens nooit zonder bedding kan.

Zeg nooit dat woestijnen veel te droog zijn,

dat een volk daar eenmaal weer verzandt.

refrein

 

Zeg nooit: ‘God is zijn verbond vergeten,

er is niemand hier die ons bevrijdt.’

Zeg nooit: ‘Van een droom kan ik niet eten.’

Zeg nooit: ‘Wie niet werkt, verknoeit zijn tijd.’

refrein

 

Zeg nooit dat het godvergeten lijden

toch het noodlot is van ons bestaan.

Zeg nooit: ‘Stil maar, wacht op betere tijden.’

Zeg nooit: ‘Niemand kan de dood weerstaan.’

refrein

Mar 21, 2022

Magnolia

magnolia

Er staat een prachtige magnoliatak in de kamer. Elke morgen is er weer een volgende knop opengebarsten en toont zich een prachtige wit-lila bloem. Het bijzondere van deze boom is dat alle energie eerst naar de knop gaat; de blaadjes komen later. Die knoppen zitten er overigens in november al aan. Zo is de magnolia een drager van hoop dat het na de kale donkere winter ook weer voorjaar wordt. Als je tenminste de knoppen beschermt tegen de vorst. Zo werkt dat met hoop, je moet het wel koesteren en soms beschermen tegen je eigen somberte of de kou van de wereld om je heen.

De bloemen van de magnolia dragen ook een betekenis. Zij staan symbool voor trouw en idealisme, voor hoogstaande principes. Nu ik dit weet zal ik niet meer langs een magnolia lopen zonder eraan te denken dat het goed is om trouw te blijven aan je idealen. Wie weet of ze ooit net zo prachtig tot bloei komen en anderen hoop geven.

Page 10 of 18