overweging op zondag 13 maart 2022      PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

2e zondag van de 40-dagentijd     

 

uit de Bijbel: Exodus 13: 3-10

 

De mens leert van de geschiedenis

dat een mens niets leert van de geschiedenis. (Hegel, 1770-1831)

Alle fouten die zijn gemaakt in het verleden, worden ooit weer gemaakt. Altijd weer zullen leiders als de farao opstaan, die over mensen heen walsen; zullen oorlogen worden gevoerd en mensen worden onderdrukt. Altijd weer zullen mensenstromen op gang komen, als een uittocht uit angstland, op zoek naar veiligheid. De beelden van mensen uit Oekraïne doen mij in ieder geval sterk denken aan de 600.000 mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend, die vertrokken uit Egypte.

 

Maar zo wil Exodus niet worden verteld. Niet als een bevestiging dat de geschiedenis nu eenmaal gedoemd is zich te herhalen. Niet vanuit het cynisme. Niet vanuit de tragiek van het menselijk bestaan. Omdat het ten diepste níet gaat over onderdrukking maar over bevrijding.

Het Exodusverhaal, zoals wij dat nu kennen, kreeg zijn definitieve vorm in een tijd dat Israël opnieuw onderdrukking ervaarde. Het overgrote deel van de bevolking was meegevoerd in ballingschap en leefde als vreemdelingen, ver van huis. Degenen die konden blijven leefden op de puinhopen van verwoeste huizen en was ook daar onvrij. Het verhaal wordt dus verteld dóór mensen en vóór mensen die gebroken zijn en van hun identiteit beroofd; mensen die de ervaring hebben van onderdrukking maar die hoop houden dat ze worden gered. Exodus wil hoop aanwakkeren, krachten ontketenen in mensen, moed aanspreken.

 

De rode draad in de Bijbel is niet dat het altijd weer fout gaat. De rode draad is dat het altijd goed kan komen. Dat elke tirannie die is opgestaan ook weer is neergeslagen. Dat wie onderdrukt wordt, wordt bevrijd. Het is een verhaal van hoop. Voor hen die onderweg zijn, zoekend naar een overkant, naar bevrijding. En die hoop begint bij een God die zegt: Ik heb de jammerklachten van mijn volk gehoord. En hun tranen gezien. (lees Exodus 3: 7 vv) Het verhaal van Israëls uittocht is een spiegelverhaal dat vertelt van het zware lot dat een volk, een mens, kan treffen en de hoop op bevrijding, door God. Niet alleen hoop op bevrijding, maar daadwerkelijk bevrijding, uittocht.

Het is bovendien het spiegelverhaal geworden van die ene Mens. Die zijn eigen uittocht had. Uit de dood vandaan, het nieuwe leven ín. Wij belijden zijn dood en opstanding om hoop aan te wakkeren, krachten te ontketenen in mensen om op te staan, moed aan te spreken dat de dood niet het laatste is.

 

vertel uw kinderen

De mens leert van de geschiedenis… Als het volk op het punt staat weg te trekken, laat Mozes hen eerst pas op de plaats maken om hen toe te spreken. In de voorbereidingsgroep zei iemand: moeten we dit stuk nu alweer lezen!? Het is voor een deel ook een herhaling. En het wordt nog vele malen herhaald. Zo wezenlijk is dit voor Israël. (Ex 23:15v, Ex 34:1, Lev 23:6, Num 9:11, 28:17, Deut 16:3)

Mozes maakt het volk bewust van het moment, de drempel die ze overgaan van het oude naar het nieuwe. Blijf deze  dag gedenken. Vertel het jullie kinderen. Leer hen de geschiedenis. Namelijk dat God zijn volk heeft bevrijd uit Egypte, uit de slavernij. (Exodus 13:14)

Leer hen dat vrijheid niet vanzelfsprekend is een doorgaande opdracht. Een opdracht die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Hoe? Door de Tora te leren.

De tien woorden in steen gegraveerd geven de grenzen aan waar binnen de vrijheid kan worden genoten en beoefend. Dat klinkt natuurlijk tegenstrijdig.

 

(Exodus 32:16  ‘ch’roet’ betekent gegraveerd (charoet) maar je zou ook kunnen lezen cheroet, wat vrijheid betekent, Jonathan Sacks, Exodus, blz 88))

 

Maar deze grenzen worden vrijwillig aangenomen. Als God een verbond sluit met zijn volk. Vrijheid heeft ook grenzen. Moet grenzen hebben. Het gaat nooit alleen over ónze vrijheid. Maar over de wil onszelf te beperken om de vrijheid van een ander niet te schenden. Het gaat om zelfbeheersing, om aandacht en respect voor de ruimte van de ander. De vrijheid die lonkte voor Mozes en zijn volk is geen eenmalige overwinning. Maar een inspanningsverplichting om de kinderen te leren waar de voorouders voor hebben gevochten.

 

Laat daarom de kinderen de bittere kruiden en het zoute water proeven. Want alleen als het voelt alsof je er zelf bij bent geweest, alsof je zelf bent onderdrukt, zul je nooit worden verleid om anderen te verdrukken. Elke generatie is verplicht zichzelf te zien alsof hij zelf uit Egypte is bevrijd. Want ouders zullen hun kinderen vertellen: Zo gedenk ík wat de  Heer voor míj heeft gedaan toen ik wegtrok uit Egypte. Ook vele generaties later.

 

hoe te gedenken?

Leer daarom je kinderen over de slavernij en de lange reis naar de vrijheid. Laat hen het ongedesemde brood eten, tranenbrood (Deut 16:3). Want zo waren ze vertrokken uit Egypte. Met niets dan wat kleren en de baktrog met deeg op hun rug. Een nieuw deeg zonder desem, zonder gist. Want anders zou het onderweg bederven.

 

Je zou ook kunnen zeggen dat niets van het oude mee gaat. Normaal gesproken verzuren restjes oud deeg het volgende brood dat je gaat bakken. Maar dit nieuwe begin mag niet bedorven worden door het oude. Denk er aan hoe restjes oud zeer, wrok die je koestert of angst die je niet wil loslaten jou kunnen tegen houden; je ervan weerhouden voluit het nieuwe te omarmen. Gedenken betekent nooit dat je oude koeien blijft koesteren maar dat het verleden je helpt om verder te komen.

Het oude kan blijven trekken, zoals dat ook deed aan Israël. Meerdere malen gooien zij Mozes voor de voeten: had ons maar in Egypte gelaten. Daar wisten we tenminste waar we aan toe waren. Weten wat je hebt, al is dat zwaar, is soms makkelijker dan afwachten wat je krijgt. De woestijntijd is onzeker, be-loofd land is nog geen ge-loofd land. Het is nog maar afwachten of God hen daar inderdaad heen zal leiden. Maar wat dit verhaal leert is dat God een betrouwbare God is. Hij doet wat Hij heeft beloofd. Dát is de geschiedenis die telt; dát moet worden herdacht: in het verleden betoonde trouw die garantie biedt voor de toekomst.

overweging op zondag 6 maart 2022        PG De Hoeksteen ~ Numansdorp

eerste zondag van de 40-dagentijd

 

uit de Bijbel: Psalm 91: 1-4; 11-12 en Lucas 4: 1-13

 

lied na de overweging: Hij die gesproken heeft een woord dat gáát, NL 362

 

een kostbare kwetsbare zaak

‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ Die woorden klinken uit de hemel als Jezus is gedoopt. Gods Geest daalt op hem neer. Je zou denken dat Jezus nu vol goede moed aan de slag kan. Maar in plaats daarvan trekt Hij zich terug in de woestijn.  Na veertig dagen zwerven, zonder onderdak, zonder gezelschap en zonder eten is hij vermoeid en verzwakt, en kwetsbaar. Zal Jezus zich kunnen vasthouden aan het woord uit de hemel, aan de Geest die in hem is? Of zal hij kwetsbaar zijn en zich overgeven aan andere krachten en machten? Zal hij eraan gaan twijfelen dat hij Gods kind is?

 

Ons geloof is een kostbare zaak. Het kan bemoedigend zijn, troostend, het geeft houvast. Dat er een adres is om te bidden, liederen om op terug te vallen…. Als ik niet had geloofd dat God bij me was, had ik het niet gered, zeggen mensen soms. Of; ik voelde me gedragen. Een kostbare zaak, en tegelijkertijd een kwetsbare zaak. Er kan maar zo een moment komen dat we op de tast onze weg zoeken. Er zijn situaties dat we geconfronteerd worden met struikelblokken, met eenzaamheid, met honger, met woestijn. Met een oorlog dichtbij. Of we worden gewoon in beslag genomen door andere dingen, ons gezin, ons werk, de dagelijkse dingen die ons opslokken. En dan ontdek je hoe kwetsbaar je geloofsbagage is. Het kan maar zo op de proef worden gesteld.

 

verwarring

We kunnen maar zo in verwarring worden gebracht over de waarde van ons geloof. Of we raken verstrikt in vragen, dilemma’s die ons in tweestrijd brengen. Er is altijd wel iemand die ons moeilijke vragen voor de voeten gooit: jij gelooft toch in God? Waarom doet Hij niets aan de ellende in de wereld?

Waarom heeft Hij niet ingegrepen toen Rusland Oekraïne binnenviel. Je kan wel mooi geloven, maar geef daar maar eens antwoord op. Waarom zou je bidden of klokken luiden.

Misschien ben jij het zelf die het je lastig maakt: ik bid toch tot God? Waarom wordt mijn gebed niet verhoord? Of: waarom overkomt mij dit toch?

En: Ben ik écht wel Gods geliefde kind? Wat is er na dit leven en zal dat ook voor mij zijn? Het lijken terechte vragen en tegelijkertijd weet ik dat er geen antwoorden zijn en dat we misschien andere vragen moeten stellen. Maar welke dan?

 

Het is precies dat wat ‘duivel’ is. Diabolos in het Grieks. Dat betekent: door elkaar gooien, verwarring zaaien. Als jij de Zoon van God bent….. zegt de verwarring-zaaier…  Als dat echt zo is…… door die openingszin is er ruimte gekomen voor ja én nee, voor twee antwoorden, voor Zweifel, tweestrijd. Vragen die in onszelf leven, of vragen van anderen, hebben die macht in zich. Dat we beginnen te twijfelen. Twijfelen of we echt wel een kind van God zijn. Twijfelen of het allemaal wel waar is. Tweestrijd of God nu wel of niet bij je is.

 

De verwarring-zaaier kent onze zwakke plekken en speelt daar met zijn vragen op in. Honger. Het gevoel iets tekort te komen, ons verlangen naar iets. Hij daagt Jezus uit om zijn honger te stillen en van een steen een brood te maken. Met die God van jou hoef je toch geen gebrek te lijden, je hoeft toch niet te kort te komen? Maar dat is natuurlijk niet waar. Ook de kinderen van God kennen gebrek, tekort. Wij hebben allemaal onze verlangens, die soms heel terecht zijn. Verlangen naar liefde, naar vrede. Verlangen naar een kind. Verlangen naar troost in ons verdriet. Verlangen naar iets of iemand die de leegte in ons vult. Kan God dat niet opvullen? Ziet hij ons soms niet? Welke plaats geven wij God in dat verlangen? Gaan we voor de snelle vervulling of durven we het uit te houden met ons onvervulde verlangen. Durven we erop te vertrouwen dat Hij ons zal geven wat we nodig hebben. Al is dat lang niet altijd wat we ook willen.

 

broodnodig

De duivel ziet ook onze worsteling met de dood, de strijd, de honger en dorst, de kommer en koorts (NL 538:3) en biedt ons snelle antwoorden, snelle stilling van de honger. Hij heeft niets op met geduld, met volharding. Hij sluit jouw ogen voor wat er wél is; aan innerlijke kracht en uithoudingsvermogen, aan liefde en moed. Hij speelt in op jouw kinderlijk verlangen: ik wil het en ik wil het nu.

Maar een brood uit steen vult onze lege maag, voor even; dicht het gat in ons bestaan, voor even. Maar wat blijvend van waarde is niet het brood. Jezus zegt: De mens leeft niet van brood alleen. En je kunt er achter aan denken: ‘maar ook van de woorden die Heer spreekt.’ (Deut 8:3, Bijbel in Gewone Taal)

Gods woorden gaan voorbij datgene wat ons voor even gelukkig maakt. En ze brengen ons bij een oud verhaal over Gods kinderen in de woestijn. Zwervend, zonder onderdak en bij vlagen hongerig, leerden zij te leven met tien woorden. Woorden die leven geven en behoeden, woorden die mensen aanwijzen op God en op elkaar, woorden die mensen ertoe inspireren om niet alleen voor het eigen geluk te gaan maar te leven in het breder perspectief van de samenleving die God voor ogen staat.

Dat woord dat God gegeven heeft gáát. We zingen er zo van. Het is in beweging. Het wijst de weg ten leven. (NL 362)

 

vertrouwen

Nog een tweede keer wordt er duivelse verwarring gezaaid: Áls jij de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Jij gelooft toch dat engelen over je zullen waken? Jij vertrouwt er toch op dat God je niet te pletter zal laten vallen? Waarom spring je niet?

Is dat inderdaad geloof? Dat je jezelf blindelings naar beneden stort en dat God maar moet voorkomen dat jou iets overkomt? Het is eerder hoogmoedig.

Is dat vertrouwen? : God zegene de greep en ik ga mijn eigen gang? Wat zegt dat over onze eigen verantwoordelijkheid, het grootste geschenk dat God ons heeft gegeven?

Heel slinks citeert de verwarringzaaier maar een deel van het Psalmvers (91:11). Engelen zullen toch over je waken, zegt de duivel. Hij vergeet erbij te citeren: ‘waar je ook gaat.’  In het oude vertaling lazen ze: ‘want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen’.

Wij geloven gaande de weg. Hij wijst ons de weg van de rechtvaardigen, de weg van de wet. (bijv Ps 1:6) En als we vallen, door eigen schuld, door het domme lot, dán is daar Gods draagkracht. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. En we hoeven hem ook niet op de proef te stellen om zich tegenover ons te bewijzen. Hij is daar waar wij zijn. We hoeven niets te vrezen. Hij gaat met ons een weg van dagen.

 

nee en ja

Van oudsher leest de kerk op de eerste zondag van de veertigdagentijd het verhaal over de beproevingen. Dit verhaal zet de toon voor onze weg naar Pasen. Hoe zullen wij zinvol Pasen vieren? Dat kan door te versoberen met de versoberkaart. Door te resetten. En ons zelf weer eens de vraag te stellen: waar leef ik van? Wat houdt mij in leven? Wat zijn mijn koninkrijkjes, mijn verlangens die niets met God te maken hebben? En als laatste: wat draagt mij, wat is mijn grond onder de voeten? Al die vragen hebben antwoorden die van ons áf wijzen. Ze hebben te maken met de ander, met gerechtigheid, met Godsvertrouwen. Het zijn de antwoorden die Jezus gaf. Het zijn antwoorden die toekomst geven.

overweging op zondag 27 februari 2022  PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

We staan in deze dienst stil bij het feit dat we weer zonder beperkingen mogen samenkomen in de kerk.

 

uit de Bijbel: Jesaja 56: 7b  ‘Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.’

 

De gevelsteen bij de hoofdingang merken we misschien niet eens meer zo heel bewust op. ‘Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.’

Het is een belofte van God aan zijn volk dat Hij niet alleen hén, maar ook andere volken welkom zal heten in zijn huis. De steen hangt er om ons er aan te herinneren hoe welkom wíj hier zijn, maar is ook een opdracht aan onszelf om anderen hier een even hartelijk welkom te geven.

Vandaag verheugen we ons dat we dit huis van gebed weer zonder beperkingen binnen mogen komen. We doen dat in dankbaarheid dat de Open Hof in de afgelopen twee jaar steeds open is gebleven en onderdak heeft geboden aan wie maar wilde binnenkomen. Slechts één zondag was er geen kerkdienst maar alle zondagen daarna heeft ons gebed geklonken. En de lofzang tot God op wie wij steeds hebben vertrouwd.

Misschien blijft u nog liever thuis, en kijkt het nog even aan. Misschien kunt u hier helemaal niet meer zijn en missen we u op uw vertrouwde plekje. Uiteindelijk is het niet dit gebouw dat ons verbindt, maar wat hier gebeurt. Dat bidden en zingen. En wat ons tot gemeente van Christus maakt is niet dit gebouw maar het gevoel -de ervaring- dat we welkom zijn bij elkaar en kind aan huis bij God.  Dat geeft zegen, hoe onze weg ook zal gaan.

 

lied: Wat hou ik van uw huis, NL 84a

 

uit de Bijbel: Romeinen 12: 10-12 en 15

‘Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.’

 

Naast de dankbaarheid en vreugde benoemen we vandaag de moeilijkheden die we moesten overwinnen; de eenzaamheid - zeker van de eerste lockdown-,

het gevoel beroofd te zijn van mogelijkheden,

de stress, de discussies waar we soms niet uitkwamen,

de bezorgdheid om wie ziek was.

Dat was zo voor ons allemaal: voor gezinnen, voor jonge mensen, voor ouderen.

We benoemen onze bezorgdheid of het nog wel goedkomt met de kerk; of het enthousiasme niet bekoeld is en de vlam van de Geest gedoofd.

En we benoemen het verdriet om geliefden die zijn overleden,

om het afscheid moeten nemen in kleine kring,

om mensen uit ons midden die lege stoelen achterlaten.

 

lied: Blijf met uw genade bij ons

 

uit de Bijbel: Marcus 1: 32-38

 

Alle Dagen Heel Druk

‘Hoe drukker ik het heb, hoe meer ik bid,’ zei Maarten Luther.

Het eerste deel van de zin herken ik wel. Het lijkt wel alsof ik alle dagen ‘aan’ sta. Er komen zoveel prikkels op ons af. Er is een voortdurende informatiestroom die zich aan je opdringt, iets van jou wil, of jij dat nu wilt of niet. De mail, social media, het werk, de mantelzorg, het gezin…. er is veel dat op een gemiddelde dag onze aandacht opeist. Het lijkt wel alsof we het onszelf niet meer gunnen om even niets te doen. Een beetje luieren, een beetje vervelen. Het lijkt wel alsof we het niet meer kúnnen.  

Aan het begin van corona, toen ons leven bijna helemaal stil viel, kwamen na de eerste schrik de goede voornemens. We zouden het anders gaan doen. Meer tijd nemen voor elkaar, het gezin. We hebben wat af gewandeld, die eerste maanden. Het fileprobleem leek bijna opgelost. Er kon weinig en het leek alsof we onszelf daarmee ook ontsloegen van de verplichting om iets te gaan doen, te beleven. Ik weet niet hoe het nu met u is, maar ik ben alweer in alle valkuilen gestapt en ben alle dagen heel druk. Niet alleen met werk of andere dingen, maar ook in mijn hoofd. Het wordt niet meer stil. Er is een ruis die niet meer stopt. Als een radio die je niet meer hoort spelen, maar toch nog aan staat.

 

Vandaag neemt Marcus ons mee terug naar Kafarnaum. Jezus is te gast in het huis van Simon Petrus. Het is het einde van de sabbat. Een nieuwe week wacht. Maar de mensen in de stad, die vast Jezus hebben horen preken in de synagoge, of hebben gehoord dat hij een mens met een onreine geest heeft genezen, kunnen niet wachten tot de andere dag. Álle zieken en bezetenen worden naar hem toe gebracht; de godganse stad (vertaling van Marie van der Zeijde) staat voor de deur. Het is veel. Het is teveel. Jezus’ optreden heeft kennelijk een snaar geraakt bij mensen maar op deze manier gaat hij aan zijn eigen succes ten onder. Hij zal worden overvraagd, leeg gezogen worden zonder te worden gevuld met nieuwe kracht. Iedereen heeft iets van hem nodig. Maar wat heeft Jezus zelf nodig?

 

een eenzame plek om te bidden

Er zit wat in in wat Luther zei: Hoe drukker ik het heb, hoe meer ik bid. Hoe meer energie je kwijt raakt, hoe groter de noodzaak om dat weer aan te vullen. Als je jezelf inzet als instrument, is het des te belangrijker om dat instrument goed te verzorgen. Niet alleen je lijf maar ook je geest. Stil worden. Bidden. We weten niet wát Jezus bad, alleen dát Hij bad. Hij had een adres, een toevluchtsoord, een zelf gecreëerde stilte om God te naderen. Guido Gezelle schreef een gedicht over het bidden van Jezus en zijn eigen onvermogen: ‘Gij bad op ene berg alleen,

en... Jezu, ik en vind er geen

waar 'k hoog genoeg kan klimmen

om U alleen te vinden:

de wereld wil mij achterna,

alwaar ik ga

of sta

of ooit mijn ogen sla;

en arm als ik en is er geen.’

Vooral de zin ‘de wereld wil mij achterna’ vind ik heel herkenbaar. Dat het een vorm van armoede is, ervaar ik ook.

 

De wereld komt overigens ook Jezus achterna. Jezus is al vroeg in de ochtend, toen het nog donker was, naar een stille plek gegaan. Maar Simon en de anderen gaan naar hem op zoek. Letterlijk staat er: ze achtervolgden hem. ‘Meester, men zoekt U wijd en zijd, komend langs velerlei wegen.’ (gezang 170 in Liedboek voor de Kerken, NL 870) In het liedboek is het een vroom lied geworden maar het betekent in het verhaal doodgewoon dat iedereen Jezus moet hebben. Iedereen wil iets van hem. Met zijn preek, met de genezing van de bezeten mens en de schoonmoeder van Simon, heeft hij iets teweeggebracht dat iedereen wil meemaken. Met eigen oren horen, met eigen ogen zien, genezen worden.. iedereen met zijn eigen behoeften en verwachtingen, met zijn eigen zucht naar sensatie, met zijn mening erover of met zijn argwaan. Het lijkt wel een gemiddelde dag anno 2022. Het is pas écht gebeurd als er zoveel mogelijk mensen bij zijn geweest. Of er iets van gevonden hebben.

 

ergens anders heen gaan

Laten we ergens anders heen gaan, zegt Jezus. Dat lijkt tegenstrijdig: Jezus raakt bekend, de mensen komen naar Hém toe en zijn publiek groeit. Maar daarmee groeien ook de verwachtingen naar Jezus. De bewondering die mensen voor Hem voelen heeft ook te maken met hun eigen behoefte aan een wonder. Laat Hij ook hen genezen, of iemand die ze kennen. Voor de mensen staan de wonderen op zich. Ze willen ze voor zichzelf. Maar voor Jezus staan ze in dienst van zijn verkondiging. Het zijn tekenen van Gods koninkrijk. Als een zichtbare onderstreping van wat Hij belooft. Als een aansporing om erop te vertrouwen. Als Jezus toestaat dat Hij wordt ingekapseld door de verwachtingen die mensen van Hem hebben, komt Hij niet meer toe aan datgene dat Hij als zijn roeping ervaart. Dan komt onder druk te staan wat Hij écht moet doen: verkondigen dat Gods koninkrijk dichtbij is en dat mensen tot inkeer mogen komen en zich mogen toevertrouwen aan dat goede nieuws. (lees Marcus 1:15 nog maar eens)

Het kan ook voor ons heilzaam zijn om te onderzoeken waar onze grenzen zo zijn overschreden, door onszelf of door de verwachtingen van anderen, dat wij niet meer toe komen aan wat we écht zouden moeten doen. Misschien moeten we onszelf die vraag vandaag ook stellen: wat ís mijn taak en wat moet ik doen of laten om dat veilig te stellen. Moet ik misschien ergens anders heen gaan; niet letterlijk maar als in: moet ik misschien mijn tijd op een andere manier indelen, mijn prioriteiten anders stellen. Moet ik de dingen die ik doe anders doen. En laten we ons ook de vraag stellen op welke manier wij tijd maken voor God. Want hoe drukker we zijn, des te meer we mogen bidden.

 

Wat voor mensen geldt, geldt eigenlijk ook voor onze gemeente. We zijn een ambitieuze gemeente. We willen een Open Hof zijn voor wie hier maar binnen komt; met een aantrekkelijke Huiskamer, met aansprekende thema’s voor binnen en buiten de kerk. Hoe drukker we zijn, hoe meer we moeten bidden. Want de kurk waarop onze ambities drijven is ons vertrouwen op God.

Tijdens corona is onze gemeente niet alleen drijvend gebleven. Het is zelfs een reddingsboei gebleken voor mensen binnen en buiten de kerk. Na het eerste stilvallen zijn we begonnen onszelf opnieuw uit te vinden door dingen online te gaan doen, door acties vóór gemeenteleden dóór gemeenteleden. Daar mogen we trots op zijn en de vruchten ervan bewaren.

Tegelijkertijd is het nu zaak om te heroverwegen wat onze core-business is. Onze kern. Om te voorkomen dat we opbranden aan een teveel aan verwachtingen. In de kern zijn wij geroepen om het evangelie van Gods liefde te verkondigen. En om dat goed te kunnen doen, zoeken we de stilte van het gebed. Zoeken we de luwte van dit huis. Om op te ademen. Vernieuwd te worden door de stille aanwezigheid van God. Om met elkaar uit te wisselen wat geloven nu eigenlijk voor ons betekent en vanuit welke motivatie wij ons inzetten.

En wij bidden God, met een hint naar het gedicht van Guido Gezelle, dat Hij ons zelf wil leren hoe wij tot Hem moeten bidden.

 

die nood hebbe en niet klagen kan;

die honger, en niet vragen kan;

die pijne, en niet gewagen kan

hoe zeer het doet!

 

o Leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!

overweging op zondag 20 februari 2022  PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Marcus 1: 21-28

 

gezag

Het mooiste compliment dat ik ooit van iemand kreeg was een klein zilveren Bijbelslotje op een broche-speldje. Want, zo zei zij, door jouw uitleg gaat de Bijbel zó voor mij open, dat ik erin kan stappen. Ik hoor dat het over mij gaat. Voor mij is het een bevestiging van hóe de Bijbel gelezen mag worden. Gelezen móet worden. Als Woord van God. Maar niet een woord dat van eeuwigheid tot amen hetzelfde is, maar een levend woord dat iets te zeggen heeft over ons leven. Omdat Gód iets te zeggen heeft over ons leven. Als de Bijbel open gaat, gaat het over ons. Hoe wij worden geraakt, veranderd, aangesproken, toegesproken. Als dat niet zo is, kan hij beter dicht blijven. Dat betekent dus ook dat de uitleg van Bijbel niet van eeuwigheid tot amen hetzelfde is. Dogmatisme kan ons zelfs in de weg staan en alle leven uit de verhalen halen. De Schrift wordt tot wet, een middel om elkaar bij de les te houden, of de les te lezen. Het wordt bloedeloos, harteloos. We kunnen waarschijnlijk allemaal voorbeelden noemen waar de Bijbel -of liever de uitleg ervan -kwetsend is, beschadigend, veroordelend. We weten dat geloof mensen kan klem zetten en

 

We zijn vandaag in de synagoge van Kafarnaum. Er is gelezen uit de Tora en de Profeten en Jezus staat op om uit te leggen wat er is gelezen. En hij doet dat heel anders dan de Schriftgeleerden. Hij spreekt met gezag.

 

We zullen niet alle Bijbelse Schriftgeleerden over één kam scheren. Er waren ook goede bij. Maar als Marcus over hen schrijft, doet hij dat mede vanuit de teleurstelling dat het juist de religieuze leiders zijn die Jezus niet konden uitstaan en erop uit waren om hem veroordeeld te krijgen. Het eerste bericht dat ze Jezus niet uit kunnen staan lezen we al in hoofdstuk 3.

 

Onderwezen worden in de Tora was in die tijd vooral een leren nazeggen hoe het altijd is geweest. Leerlingen waren als waterbakken waarin een leraar kennis en traditie goot en daar mocht geen druppel van worden gemorst. Een voorbeeld komen we tegen in hoofdstuk 2. Marcus vertelt hoe Jezus en zijn leerlingen door de korenvelden lopen en af en toe een korenaar plukken. Op sabbat! De Farizeeën spreken Jezus daarop aan. Dat heeft nooit gemogen. Het mag niet en het zal nooit mogen. Maar Jezus geeft een andere uitleg aan de sabbat. Die is er voor de mens, zegt hij.

Als Jezus de Tora opent, laat Hij mensen nadenken over zichzelf. Wat betekent het voor mij? Waar raakt het mij? Geloof is nooit iets dat je één op één kunt overnemen. Het begint niet bij de leer. Maar bij het gezag. Bij iemand die jou kan overbrengen wat geloof voor hém, voor háár betekent en die daarin aanstekelijk zijn. Het begint bij iemand naar wie je wel móet luisteren en door wie jij je wilt laten ge-zeggen. Iemand die, als het ware de geur van de brandende braambos heeft geroken, en jou meeneemt in wat het  betekent om zo dicht bij God te mogen zijn. (voorbeeld geleend van Nico ter Linden. Het Verhaal gaat)

 

een nieuwe leer

Bij het openen van de Bijbel gaat het eerder om ons hart dan om ons hoofd. Het gaat er niet om hoe we het in ons hoofd stampen maar hoe het er uit komt via onze handen, onze voeten, onze woorden en daden. Het gaat niet om een keurslijf waarin ze moeten passen, niet om de  angst dat je het verkeerd doet, maar om vrijheid. Dat moet ook het nieuwe zijn dat de mensen in Kafarnaum hebben gehoord. Dat moet ook het gene zijn waardoor Simon en Andreas, Jacobus en Johannes zomaar hun netten achterlieten. Want wat Jezus verkondigd is natuurlijk helemaal niet nieuw. Het is zo oud als Gods beloften aan Israël om hen trouw te zijn. Het heeft diepe wortels. Maar als Jezus het uitlegt, lijkt het alsof er iets tot leven komt. En dat is niet alleen zijn interpretatie maar ook de wijze waarop Hij met zijn eigen leven zijn geloof invulling geeft. Zijn woorden worden daden die helen en genezen. De evangelist Johannes zal het later op zijn eigen manier samenvatten: het Woord van God, dat was Jezus. En hij heeft geleefd tussen de mensen.

Overigens zijn niet alleen dogma’s en een wettische uitleg een belemmering voor een levend geloof. Het kan ook zijn dat geloofswoorden niet tot leven willen komen omdat ze het ene oor in- en het andere weer uitgaan. Omdat het zachtjes voortkabbelt en nergens een frisse wind doet waaien. Of omdat ze niet landen in dat volle -overvolle- hoofd van ons.

 

een nieuwe geest

Onder Jezus’ gehoor is een mens die bezeten is door een onreine geest. En de geest in hem gaat te keer: Wat hebben we met Jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben Je gekomen om ons te vernietigen? De onreine geest voelt zich bedreigd. Hij wil geen plaats maken voor die andere geest, Gods Geest.

Twee dingen: dit gebeuren vindt plaats op de sabbat; de dag dat Israël gedenkt dat zij vrij zijn. En dat God hen bevrijdt heeft van alle vormen van slavernij. En juist op die ‘bevrijdingsdag’ loopt daar een onvrij mens, bezet gebied. Zo moet het niet zijn.

En ten tweede: onrein is Bijbelse taal om uit te drukken dat iets of iemand niet geschikt is om tot God te naderen. Onrein betekent dat het eerst gereinigd moet worden om weer bestemd te kunnen worden voor God. Deze mens is dus niet alleen onvrij maar komt ook niet tot zijn bestemming als mens voor Gods aangezicht. Hij komt er niet aan toe om zo te leven als God dat heeft bedoeld. En dat is nu juist de kern van Jezus’ verkondiging. Als Jezus de onreine geest wegjaagt, is dat een onderstreping van zijn verkondiging. En zo ervaren de omstanders het ook: zelfs onreine geesten laten zich gezeggen door hem.

 

Het kan je maar zo gebeuren dat je zó wordt beheerst door iets, dat je lijdt aan jezelf. Mensen met zo’n verwrongen zelfbeeld dat dat hun contacten beïnvloedt. Mensen die lijden onder dwanggedachten. Onder depressie. Angstige mensen die wild om zich heen slaan en alles kapot maken, verwarde mensen.

Mensen die de stemmen in hun hoofd, die zeggen dat ze niets waard, zijn niet meer kunnen negeren. Denk niet dat dit alleen maar over anderen gaat. Wij hebben allemaal, in meer of mindere mate, te maken met onze eigen demonen. We zijn op zijn tijd allemaal bezet gebied en kunnen ons met moeite ontworstelen aan hoe wij onszelf ervaren. Dát is onrein. Dat je bent kwijtgeraakt wat jou tot mens maakt. En tot medemens.

 

Jezus geeft dat terug aan de man in de synagoge. Er komt ruimte voor Gods geest, voor een ander geluid. Zijn goede nieuws, over Gods koninkrijk dat komt, duldt geen tegenspraak. Waar zijn Woord wordt gehoord mogen mensen bevrijd zijn van hun angst om te leven. Dit vertelt Marcus allemaal aan het begin van zijn evangelie. Hij valt, zou je kunnen zeggen, met de deur in huis. Wat wil je, vraagt hij ermee. Je oren laten hangen naar dat wat jou onvrij maakt of je laten bevrijden. Wat wil je, gevangen blijven in je angst en duizend doden sterven of je angst overwinnen en de kansen pakken die God je geeft. Want voor God ben jij zijn geliefde kind. Altijd al geweest. Wie dat geloven wil, leeft.   

Page 18 of 27