overweging op zondag 11 september 2022   PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

In deze dienst stond het afscheid nemen, herbevestigd worden en aantreden van taak- en ambtsdragers centraal.

 

uit de Bijbel: Psalm 19: 8-17 en Lucas 10:25-37

 

Drie reizigers reden op hun kamelen door de woestijn. Plotseling hoorden zij een stem die hen riep: kom van je kameel af en kniel neer op de grond. Angstig gehoorzaamden zij de stem. Vul nu je handen met zand en klim weer op je kameel. Rijd door naar je bestemming maar open je handen niet. Zij haastten zich om te doen wat de mysterieuze stem hen had opgedragen. Na uren rijden bereikten zij de volgende oase. Zij openden hun handen en ontdekten dat ze geen zand vasthielden maar juwelen. O, riepen ze uit, hadden we maar geweten dat het niet zomaar woestijnzand was, dan hadden we veel meer meegenomen.

 

Lijkt het leven niet soms op een woestijn. Leeg en richtingloos. We zijn onderweg, maar af en toe zijn we zo gelukkig dat we een stem horen die ons roept. We luisteren wel maar met een half oor, met een hoofd dat veel te vol is, met een halfslachtig hart. Veel te veel bezig met andere zaken. Maar er komt een moment dat we ontdekken dat elk moment een schat had kunnen zijn. (gevonden op torah.org/learning/tehillim-ch19)

 

De hoofdrolspelers in de gelijkenis van Jezus laten die ontdekking aan zich voorbij gaan. Op hun weg vinden ze de kans om een medemens te zijn. Ze kunnen een held zijn in het verloren verhaal van die voor dood achter gelaten man.

Ze hebben het zand in hun handen maar geven het niet de kans om het tot een schat te laten worden. De priester kent de Tora. De Leviet kent de Tora. Wie niet? Zou je bijna zeggen. Want de wetgeleerde die bij Jezus komt vraagt naar de bekende weg. Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? Wat moet ik doen wil mijn leven díe kwaliteit hebben die iets zegt over het koninkrijk van de hemel. Ze hebben het antwoord in hun handen. Ze weten het allang. Ze doen alleen niets met die kennis.

 

Hoe vaak hebben wíj de kans laten liggen om iets goeds te doen, om van betekenis te zijn? Hoe vaak hebben we niet gedacht dat we het zand in onze handen hadden kunnen omzetten in iets veel kostbaarders? Herkennen wij het moment wel voldoende wanneer we geroepen worden om medemens te zijn?

We hebben goud in onze handen met Gods wet. Levenskracht, richtlijn, wijsheid, vreugde voor het hart, licht voor de ogen. Zoeter dan honing. Begeerlijker dan goud. Wie ermee leeft, wordt rijk beloond.

 

God heeft zijn wil geopenbaard in de Tora. Maar we lezen er ook in wie Hij wil zijn. En hoe Hij bij ons betrokken wil zijn. Door te horen en te doen wat Hij zegt komen we dichtbij hem. Dichtbij God zijn, dat gevoel dat je overvallen kan als je boven op een berg staat, of bij een prachtige zonsopgang. Dáárin herkennen we niet alleen God, maar we ervaren hem ook. Dát gevoel, zegt de Psalmdichter, dát gevoel maar dan nog mooier en sterker, dát hoort ook bij het doen van Gods wet. Hij is het Woord. Jij bent het Antwoord. Als jij er bent voor een ander, komt de Eeuwige daarin als de Ander mee.  

 

Degene die het goede voorbeeld geeft komt uit onverwachte hoek. De Samaritaan laat zich leiden door wat er op zijn weg komt. Of wie. De mens die daar ligt laat hem niet onbewogen. Hij kreeg medelijden. Hij voelde wat voor die arme man.

Medemens word je niet alleen door je te realiseren wat je moet doen. ‘De Heer uw God liefhebben en uw naaste als u zelf.’ Alleen het wéten is te weinig. Dat kan dus misgaan. Vastlopen in theoretische discussies. Wat bedoel je dan met liefhebben? Of: ‘Wie is dan mijn naaste?’ 

 

Het begint met weten wat je moet doen. Maar het vindt zijn focus in empathie, in meevoelen met de ander. Wat je uit je hoofd best weet, landen in je hart. En zijn weg vinden naar je handen, je voeten, je daden. Juist omdát je met je hoofd best weet wat je moet doen voor dat eeuwige leven, zou het je moeten raken als je in een situatie komt die vraagt om liefde. Het zou je niet onbewogen moeten laten als een mens lijdt, tekort komt.

Want medemens word je als je durft te struikelen over de ander, als je je wilt laten ophouden onderweg naar iets anders, als je je het lijden van de ander aantrekt. Dán proef je iets van dat eeuwige leven, de hemel op aarde.

 

Wat moet ik doen? Over het algemeen weten we dat best. En we weten best van onszelf wanneer we aan de overkant voorbij gaan. Wie wil ik worden? Die vraag wil deze gelijkenis vooral stellen. En of we beseffen dat we daartoe voldoende in handen hebben.

overweging op zondag 28 augustus 2022            PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Psalm 23 en Marcus 6:30-44

 

het zal mij nooit aan iets ontbreken

Wat heeft een mens nodig?

Toen Jezus zijn leerlingen twee aan twee op weg stuurde om overal het goede nieuws van zijn koninkrijk te vertellen mochten ze niets meenemen voor onderweg. (Marcus 6:7vv) Geen reistas, geen geld, geen extra kleren. Zelfs geen brood. Dat hadden ze niet nodig. Hebben ze de ervaring opgedaan dat je je geen zorgen hoeft te maken over wat je zult eten of waarmee je je zult kleden als je je inzet voor Gods koninkrijk? Hebben ze er gaandeweg op leren vertrouwen dat dat wel goed zou komen en dat ze geen gebrek zouden kennen? Het blijkt dat Gods gezondenen (dat betekent het woord ‘apostel) toch nog iets moeten leren. In het verhaal worden de twaalf eerst apostel genoemd, maar later in het verhaal -als het er op aankomt-  zijn ze weer leerlingen. Het was een waardevolle stageperiode maar ze zijn nog niet klaar. Ze moeten nog leren wat een mens nodig heeft. Wat zíj nodig hebben.

 

Nu komen ze terug. Vol van verhalen, zo stel ik me voor. Ze hebben vast veel gezien, veel gehoord. Er is een groot beroep op hen gedaan. Ze waren zo opgegaan in hun zorg om mensen dat ze zelfs niet aan eten toegekomen waren. Jezus neemt hen mee naar een afgelegen plaats om alleen te zijn, om uit te rusten en op krachten te komen. Een plek waar het stil is. Zo’n plek waar we allemaal op zijn tijd naar toe moeten. Waar je de stem van je eigen hart weer kunt horen; waar je je kunt openstellen voor Gods stem. Een plek om te bidden, om op te laden. Want wie altijd maar doorgaat, raakt op den duur opgebrand. Wie altijd maar geeft en zorgt, heeft uiteindelijk niets meer om te geven. En het vuur waarmee je je inzette dooft. De apostelen hadden geen tijd gehad om te eten maar ze waren er misschien ook niet aan toegekomen om hun ziel te voeden met brood voor het hart. Om zich te laven aan het water van rust.

 

herder

Jezus laat zich meetrekken door de grote menigte mensen die hen is gevolgd. Het zijn er beslist meer dan vijfduizend geweest. (De Griekse tekst spreekt van 5000 mannen; Matteus voegt eraan toe ‘vrouwen en kinderen niet meegeteld’.) Zoveel! Ze hebben Jezus nodig. Zoals schapen een herder nodig hebben. Want daar ontbreekt het hen aan. Aan sturing en zorg, aan iemand die weg wijst en al die losse elementen tot een geheel samenbindt.

Het Oude Testament resoneert mee in dit verhaal.

Het roept de herinnering op aan Mozes. Als hij aan het eind van zijn leven is, vraagt hij God om iemand aan te stellen die het volk kan leiden, zodat het volk van de Heer niet wordt als een kudde schapen zonder herder. (Numeri 27:17vv) En God zegt dat Mozes Jozua de hand moet opleggen en hem leider van het volk moet maken. Jozua. In het Grieks is dat ‘Jezus’. Hij is de samenbinder van Godswege.

Jezus is herder zoals God dat bedoeld heeft. Een góede, in tegenstelling tot slechte herders, slechte leiders die niet het welzijn van de schapen op het oog hebben. (Ezechiel 34) De herder van Psalm 23; van ‘He shall feed His flock like a shepherd’. (Jesaja 40:11 / The Messiah, G.F. Händel) Niet alleen voor deze mensen maar voor álle mensen zal Jezus zo’n herder zijn.

En Jezus -zo staat er- onderwees hen langdurig. Voedsel voor hun hart en hun ziel, leeftocht voor onderweg. Maar de avond valt. En uiteindelijk heb je niet alleen voedsel nodig voor de ziel maar ook voor de maag.

 

wat een wonder

Het wordt laat en de leerlingen dringen er bij Jezus op aan dat hij de mensen weg stuurt.  Maar Jezus zegt: ‘Geven jullie hun maar te eten.’ Maar moeten zij dan voor tweehonderd denarie brood gaan kopen? Een half jaarsalaris? Wie heeft dat bij zich? De leerlingen zetten in op het tekort, op het gebrek. Maar als dat het beginpunt is, zal er altijd te weinig zijn. Wie zijn uitgangspunt zoekt in wat er ontbreekt, zal niet snel uitkomen bij genoeg.   

Jezus vertrouwt op het genoeg. Wat is er wél. En hij begint gewoon met delen. Duidelijk zichtbaar, met geheiligde gebaren. Hoorbaar in zijn zegen over brood en vis.

Iedereen zag wat hij ging doen en begreep. Iedereen at en werd verzadigd. Er was zelfs nog over.

Wat een wonder. Als kind zag ik voor me hoe Jezus van die vijf broden maar bleef uitdelen. Jezus als wonderdoener.

Wordt het wonder er minder om als we zeggen: iedereen pakte toen uit zijn tas wat hij of zij had meegenomen voor onderweg en deelde dat met wie naast hem zat? Gelet op de actuele situaties in ons land zou het een geweldig wonder zijn als wij met ontferming bewogen naar de menigte zouden kijken en hen te eten zouden geven. Het zou niet minder dan een wonder zijn als wij tot een eerlijke verdeling zouden kunnen komen van alle brood en vis op deze aarde; Het zou een geweldig wonder zijn als wij Jezus zouden navolgen in zijn gebaren van zegenen en delen en gehoorzaam zouden zijn aan de opdracht: Geven júllie hen maar eten. Dat zou de vervulling betekenen van de belofte die Jezus deed in de Bergrede: Gelukkig zijn zij die hongeren naar gerechtigheid. Want zij zúllen verzadigd worden.

 

het groene gras

Bijbels gezien heeft honger meerdere lagen. Het manna in de woestijn, brood uit de hemel, leerde dat een mens niet leeft van brood alleen maar daarnaast ook uit Gods hand eet, van zijn woorden leeft. Als wij bidden ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ bidden wij om oneindig veel meer dan een boterham. Dan bidden wij God om dat wat nodig is om een dag als zijn mens te leven. Om inzicht. Om kracht. ‘De bede Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben’ volgt niet voor niets op ‘laat uw koninkrijk komen, laat uw wil gedaan worden op aarde…. zoals in de hemel’. (Matteus 6:9vv) Geef ons wat wij nodig hebben om uw wil te doen, met het oog op uw koninkrijk.

 

Wat daar gebeurt, op die stille plaats, is niets minder dan een voorproefje van dat koninkrijk. Jezus brengt orde in de chaos van mensen door hen te laten zitten in groepen. In het groene gras. Voor ieder een plekje in de grazige weiden van God. En verzadigd zíjn ze. Gezien in wat ze nodig hebben.

 

Opvallend genoeg besluit dit verhaal niet met zoiets als ‘velen kwamen tot geloof’ of ‘de mensen stonden versteld en eerden God’. De menigte lijkt eerder een figurantenrol te spelen. Niet de menigte maar Jezus’ leerlingen moeten hier iets van leren.

Meteen hierna volgt het verhaal van de storm op het meer. Jezus’ leerlingen zijn vreselijk bang en blijven in die angst hangen, zelfs als Jezus over het water naar hen toe loopt.

Het wondere teken was niet genoeg om hen te laten zien en geloven dat Jezus zelf brood is voor de mensen. En dat het hen nooit aan iets zou ontbreken.

 

hij brak het brood

Niet voor niets vertelt Marcus dit verhaal zó dat het vooruitgrijpt op die andere, laatste maaltijd. Ook dan neemt Jezus het brood, spreekt het zegengebed uit en breekt het brood en deelt het uit. (Marcus 14:22) Neem hiervan, dit is mijn lichaam.

Je zou kunnen zeggen, uiteindelijk schoot Jezus tekort. Want Hij stierf. Maar hij heeft in zijn leven alleen maar ingezet op het grote tegoed dat mensen hebben bij God. En Hij heeft ook vanuit zijn eigen tegoed gedeeld, wijsheid, liefde, zijn leven, zelfs zijn lichaam. Gebroken als brood. Levensbrood, want ons geloof dat Hij is opgestaan en leeft voedt ons vertrouwen dat wij zullen leven, al zijn wij gestorven.

 

Wat heeft een mens nodig?

Wat heb je meer nodig dan gast te zijn aan de tafel van de Heer. Met een beker die overvloeit van goedheid. Van genade. Wij eten vandaag zoveel meer dan een stukje brood. En we drinken zoveel meer dan alleen een slokje druivensap. We voeden ons met wat we nodig hebben om te leven als mensen van God en om het goede nieuws van zijn koninkrijk te delen in woorden en gebaren. 

overweging op zondag 21 augustus 2022            PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

zomerserie: Vrouwen met invloed: Jael

 

We lezen vandaag uit Rechters. Dat gaat over de tijd dat Israël woont in het beloofde land, Kanaän. Zij moeten daar samenleven met de oorspronkelijke bewoners, de Kanaänieten. Soms gaat dat goed. En soms niet. Het gaat goed als Israël zich houdt aan de geboden die God heeft gegeven via Mozes. Het gaat fout als de mensen doen wat slecht is in de ogen van de Heer. En dat is: meegaan in de vaart der volken, net als zij afgoden aanbidden, in plaats van op de Eeuwige te vertrouwen.

 

Op dit schilderij van Salomon de Bray zien we de hoofdrolspelers van vandaag. Achteraan zien we Barak. Aanvoerder van Israël. Zijn naam betekent bliksemschicht maar veel pit en initiatief zit er niet in hem. Hij verdwijnt dan ook half in de schaduw.

Met gevouwen handen in het midden zien we de profeet Debora. Terwijl het volk deed wat kwaad was in de ogen van de Heer zat zij als onder haar palm. Beeld voor de rechtvaardige, de mens die fier overeind blijft als een boom terwijl om haar heen de wereld woedt. Haar naam betekent honingbij maar Debora klinkt ook als ‘dabar’, woord dat ook daad betekent. Van haar hebben we dus meer te verwachten.

Wie niet op dit schilderij staat, maar wél meedoet, is veldheer Sisera. Hij is de aanvoerder van het leger van de Kanaänieten. Zij onderdrukken de Israëlieten al 20 jaar met harde hand. Daar heeft God voor gezorgd. Je zou kunnen zeggen dat boontje om zijn loontje komt. Wie leeft voor zichzelf, wie onrecht pleegt, komt zichzelf een keer tegen.

Het geweld in het Oude Testament heeft vaak daar mee te maken; mensen leven van kwaad tot erger en God wil hen daar uit bevrijden. Dat lezen we ook vandaag. Het leger van Sisera wordt tot de laatste man verslagen. Door toedoen van God. Sisera ontsnapt. Hij zoekt zijn toevlucht bij Jael. Haar zien we op de voorgrond.. Zij behoort tot de Kenieten. Een volk dat Israël goedgezind is. Sisera ziet alleen haar borsten waar hij zich tussen wil vlijen. Wij zien ook de vastberaden blik in haar ogen. En de hamer en tentpin in haar handen. 

 

uit de Bijbel: Rechters 4

 

tegenover

Ik heb dit verhaal vooral gelezen vanuit de tegenstellingen. Of eigenlijk vanuit de vraag: wat staat er tegenover? We zijn in Kanaän. Beloofd land. Maar beloofd land gaat altijd hand in hand met Tora. Dan heeft een samenleving toekomst. Het wordt veelbelovend als God in beeld is als de bevrijder van Israël, en de medemens. Dat is nu niet het geval. Israël doet wat slecht is in de ogen van de Heer. De consequentie daarvan is dat zij nu al twintig jaar worden onderdrukt, bedreigd door 900 ijzeren strijdwagens. Wát kan Israël daar tegenover zetten?

Tegenover de krachtpatserij van koning Jabin staat de profetie. De kritische reflectie op wat er anders moet en de droom dat het ook anders kán. Profeten zullen het altijd hebben over recht en gerechtigheid, over omkeer en vernieuwing, over hoop. In welke kwalijke situatie of crisis je ook terecht gekomen bent, er komt een moment dat je jezelf de vraag wel móet stellen: wat doe ik verkeerd? Wat kan er anders? En die vragen stel je je vanuit het perspectief van de hoop. Vanuit het geloof dat het ook anders kán. We zullen zien wie er aan het langste eind trekt: het onrecht en geweld of de gerechtigheid. Als toonbeeld van de profetische gerechtigheid zit daar Debora onder haar palmboom. In haar naam zit Gods woord verborgen. Het tegengeluid.

 

hokjes

Tegenover Debora staat Barak. Een man tegenover een vrouw. Een potentiële held die ten strijde kan trekken en verandering teweeg kan brengen, tegenover de vrouw die thuisblijft en wacht tot de mannen terugkeren. Hokjes die toen normaal waren. Stereotypen die de wereld overzichtelijk maakten. Hokjes die ook voor ons lange tijd normaal gevonden werden. Vandaag niet meer. Al blijft dat een voortdurend bewustwordingsproces. En lopen we keer op keer tegen onze vooroordelen, over wat nu mannelijk is of vrouwelijk, aan.

Maar dit verhaal speelt ermee. Het drijft de spot met wat je van mannen zou kunnen verwachten en van vrouwen. Het is een vet aangezet verhaal. Barak, de bliksemschicht, is niet zo’n flitsende figuur als je zou denken. Als hij van God zelf de opdracht krijgt om een leger te vormen krijgt hij het meteen benauwd. Terwijl hij de overwinning bij voorbaat in de schoot geworpen krijgt: Sisera zal met soldaten en strijdwagens naar hem toe komen. Hij hoeft ze alleen maar op te wachten. En Barak zal ze verslaan. Man man, wat een held op sokken. Hij durft alleen als Debora meegaat om zijn hand vast te houden. Met deze overwinning zal hij niet beroemd gaan worden.

 

kom op!

Tegenover de bangigheid van Barak staat het vertrouwen van Debora. Waar hij zou willen blijven zitten waar hij zit staat zij op en roept: Kom op! Vandaag zal de Heer ervoor zorgen dat je Sisera verslaat. De Heer zal je helpen. Inderdaad, de daad bij het woord gevoegd.

Over hoe het gevecht verloopt horen we weinig. Er is er maar Éen actief. En dat is God. Hij zaait paniek onder de soldaten zodat er verwarring ontstaat. Het doet me denken aan een ander verhaal waar God strijdt voor zijn volk. Als Israël is weggetrokken uit Egypte worden zij achtervolgd door de ruiters en strijdwagens van de farao. Als ze bij de zee aankomen zitten ze als ratten in de val. Mozes stelt het doodsbange volk gerust: Wees niet bang. De Heer zal voor u strijden. (Ex 14: 11-14) Dat doet Hij ook, door voor verwarring te zorgen. De Eeuwige is de held van het verhaal. (Ex 15:3)

Ook in de Psalmen komt dit thema terug; het is God die de vijand verslaat, die zijn volk redt van kwaad. Het is vaak hoe mensen tegen winnen aankijken. Ze schrijven het toe aan God. God heeft mij geholpen, zeggen ze. Alleen met God kon ik dit gevecht winnen, deze moeilijkheid overwinnen. En elke zondag weer belijden wij dat we het zonder hem niet kunnen, dat we zijn hulp nodig hebben. Voor we een dienst kunnen beginnen rollen we de bodem onder ons vieren uit. Onze hulp is de Naam van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft…. dat is het laatste vers van Psalm 124 en het is de conclusie die getrokken wordt uit wat daar vóór staat. Als de Heer niet vóór ons was geweest, toen de mensen zich tégen ons keerden, dan waren we verslonden door hun woede; erdoor overspoeld en omgekomen. Maar gelukkig konden we uit hun netten ontsnappen. Want onze hulp…   en met hulp van de hemel zijn we tot grote daden in staat. Gelukkig had Debora dit vertrouwen hoog gehouden. En wist zij niet alleen Barak maar ook haar volk daarin mee te nemen. Waar de stammen ieder voor zich leefden, weet zij ze voor een deel weer aan een te smeden in een gezamenlijke strijd, in een gezamenlijk vertrouwen. Én in een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Want God helpt wie zichzelf helpt.  

(lees Re 5, het lied van Barak en Debora, over de stammen die wilden meedoen en de stammen die het lieten afweten)

 

een sterke vrouw

Alle soldaten van Sisera worden gedood. Nu is het man tegen man. Barak tegenover Sisera. Of nee, Barak is nog in geen velden of wegen te bekennen. Het is nu Sisera tegenover Jael, de vrouw van Cheber. Bij de vrouw van die ‘gabber’ denkt Sisera veilig te zijn. Jael komt hem al tegemoet: Kom binnen, heer, kom binnen. Wees niet bang. Alsof ze hem lokken wil. Verleidelijk als een minnares, zorgzaam als een moeder. Kom maar… ze dekt hem toe als een kind en geeft hem melk te drinken totdat hij in slaap valt. Heel stoer en mannelijk ziet het er niet meer uit. En ook in de vrouwelijkheid van Jael moeten we ons niet vergissen. Met een tentpin en een hamer maakt ze dat Sisera nooit meer wakker wordt. De schande, vermoord te worden door een vrouw. Wat een vernedering voor Sisera. En wat een geweldige manier om de spot te drijven met dat waar hij voor staat. Het geweld, het machtsvertoon. [ lees ook Re 9:52-53 waar een vrouw met een maalsteen het hoofd van de vijandige koning Abimelech verbrijzelt. Hij smeekt zijn wapenknecht om hem te doden zodat hij niet de geschiedenis in zal gaan als de koning die door een vrouw werd gedood ? ]

Waarom vermoordt Jael Sisera? Het is toch niet háár strijd? De Bijbel zwijgt er verder over. Maar er wordt wel een klein plaatsje ingeruimd voor een niet-Israëlitische in dit verhaal. Een heldin van buiten. Ongedacht en onvermoed speelt zij een rol in de geschiedenis van God en Israël. Door haar blijft de geschiedenis stromen; er is weer uitzicht op de toekomst. Naast Jael kunnen we ook Rachab noemen. Die de verspieders verborg in haar huis in Jericho en hen hielp ontsnappen. Of Ruth, de Moabitische, die een van de voormoeders zal zijn van Jezus. Wie zegt dat God alleen díe mensen gebruikt voor zijn toekomst die in hem geloven? Wie zegt dat zijn geest niet ook daar waait waar zijn naam niet wordt genoemd of gekend. Hij was in ieder geval werkzaam in deze sterke vrouwen. Jael was een partner in Gods plan.

 

mensen gevraagd

Dit verhaal zet alles op zijn kop. Mannen vallen tegen en vrouwen worden helden. Machtsvertoon valt om en het recht krijgt zijn beloop. Precies zoals God ons onze toekomst voorspiegelt, de wereld andersom. Het is wat Jezus rond preekte, het koninkrijk waar de eersten de laatsten zullen zijn is dichtbij. Zijn moeder, Maria, wist dat al toen ze haar loflied zong: Alle machthebbers stoot Hij van hun tronen, arme en kleine mensen maakt Hij groot. Maar toch…. God kan wel een beetje hulp gebruiken. Dat Hij ónze hulp is, betekent niet dat Hij wat krom is recht zal maken. Hij zal het kwaad dat mensen over zichzelf hebben afgeroepen niet zomaar wegnemen. Daar heeft Hij ons bij nodig. Ons vertrouwen om op te staan en de strijd aan te binden met wat er niet klopt in onze wereld. Mannen gevraagd, vrouwen gevraagd. Nee, mensen!

 

Mensen gevraagd…

https://www.youtube.com/watch?v=htJxPaRUW7Q

Er worden mensen gevraagd om vrede te leren,

waar geweld door de eeuwen heen model heeft gestaan.

Mensen gevraagd die de wegen markeren

Waarop alles wat leven heeft verder kan gaan.

Mensen gevraagd om de noodklok te luiden

En om tegen de waanzin de straat op te gaan.

Mensen gevraagd om de tekens de duiden

Die alleen nog moedwillig zijn mis te verstaan.

Mensen gevraagd om hun nek uit te steken

Voor een andere tijd en een nieuwe moraal.

Mensen om ijzer met handen te breken

Ook al lijkt het ondoenlijk en paradoxaal.

Mensen gevraagd om hun stem te verheffen,

Verontrust door een wapen dat niemand ontziet.

Mensen die helder de waarheid beseffen

Dat wie mikt op een ander zichzelf ook beschiet.

Mensen gevraagd die in naam van de vrede

Voor behoud van de aarde en al wat daar leeft,

Wapens het liefst tot een ploeg willen smeden

Voor de oogst die aan allen weer overvloed geeft.

 

Mensen gevraagd, er worden mensen gevraagd

Mensen temidden van mensen gevraagd

Mensen gevraagd!

(tekst: Coen Poort)

overweging op zondag 7 augustus 2022              PKN Nieuwland ~ Westmaas

 

zomerserie: Vrouwen met invloed: Maria van Magdala

 

afbeelding:  De boetvaardige Maria Magdalena, José de Ribera (1591-1652)

 

We zien Maria Magdalena, geschilderd in 1640.

De schilder heeft haar neergezet in een grot. Volgens de overlevering heeft zij zich daar getrokken om boete te doen voor haar losbandige leven. Ze zou prostituee geweest zijn. Haar schoonheid en rijkdom zouden ertoe geleid hebben dat zij zich aan de zeven hoofdzonden heeft overgegeven en een verdorven leven leidde. Maar door een ontmoeting met Jezus verandert dat. In het openbaar knielt zij voor hem neer; door haar tranen worden zijn voeten nat en ze droogt ze met haar loshangende haar. Daarna zalft ze zijn voeten. Ze bekeert zich en laat haar wereldse leven achter zich.

Ribera noemde zijn schilderij de boetvaardige Maria Magdalena. Haar ogen zijn opwaarts, haar handen gevouwen voor haar borst. Iets van haar vorige leven zien we nog in de ontblote bovenkant maar de paars-rode kleur van haar mantel wijst op haar berouw. Haar blote voeten maken haar kwetsbaar en haar houding, licht afgewend, is nederig. Links onderin zien we de zalfpot.

Maria Magdalena als boeteling was een geliefd thema.

In de eerste plaats voor de kerk en de kerkelijk leiders.

Door de nadruk te leggen op het beeld van de bekeerde prostituee, die boetvaardig een zedig leven ging leiden, bestreed de kerk de seksualiteit van Maria Magdalena en indirect die van álle vrouwen. Zó dienden vrouwen te zijn. Maria Magdalena werd een rolmodel dat de vrouwonvriendelijke kerk diende. Ze is geframed als gevallen vrouw. Dat is kwalijk omdat het vrouwen in de hoek zette en ook omdat het niet zelden heeft geleid tot misbruik en geweld tegen vrouwen.

Ondanks dat was Maria Magdalena ook een geliefde figuur voor gelovigen. Zij zagen in haar de vergeving en genade; al ben je nog zo ver afgedwaald, je kunt altijd terugkomen bij God. Ook haar toewijding en geloof sprak mensen aan. Zij was immers degene die aan Jezus’ voeten ging zitten om te luisteren naar Jezus’ woorden. Zij bekommerde zich niet om de dagelijkse beslommeringen, zoals haar zus Martha. Velen trokken als pelgrims naar de kathedraal in Vezelay, gewijd aan haar.

 

Dit beeld van Maria Magdalena is met knippen en plakken in elkaar gezet. De boetvaardige zondares is van Lucas, hij noemt haar naam niet; dat zij een zuster is van Martha en Lazarus komt bij Johannes vandaan; dat zij prostituee zou zijn geweest heeft de kerk gelezen in het loshangende haar. Het gaat allemaal niet over haar maar het diende het doel van een door mannen geleide kerk. (Matteus 26, Marcus 14, Lucas 7:36v, Johannes 11:1-2 en Joh 12)

 

In 1969 wordt haar beeld door de Katholieke Kerk bijgesteld. Vanaf dat moment vermeldt de heiligenkalender uitsluitend over haar wat we ook in de Bijbel over haar vinden:

dat de naam Maria Magdalena slechts van toepassing is op degene aan wie Christus na de opstanding verscheen en geenszins op de zuster van Heilige Martha, noch op de zondares aan wie de Heer zonden vergaf.

 

uit de Bijbel: Marcus 15: 37-43 en 46-47, Marcus 16: 1-2

 

37 Nadat Jezus luid geroepen had, blies Hij de laatste adem uit.

38 En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën.

39 Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’

40 Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.

41 Zij waren Jezus gevolgd en hadden Hem gediend toen Hij in Galilea verbleef. Zo stonden er nog veel meer vrouwen, die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem.

42 Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat),

43 kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg.

46 Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde Hem in het linnen. Daarna legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang.

47 Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.

 

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen.

2 Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf.

 

lied: Tussen waken, tussen dromen, NL 631: 1 en 2

 

Ik kom dus uit Magdala. Zo sta ik ook bekend ‘Maria van Magdala’. Anders dan mijn vriendinnen. Zij worden genoemd met de naam van hun zoon, of de naam van hun man of hun vader. Maria van Klopas, of Maria de moeder van Jacobus en Joses. Maar ik ben een vrije vrouw. Niet getrouwd. Ongebruikelijk ja. Maar ik ben niet onbemiddeld. Ik kan bestaan zonder dat een man voor mij zorgt.

In Magdala, aan het meer van Galilea, leerde ik Jezus kennen. Toen Hij sprak in onze synagoge maakten zijn woorden maakten iets in mij los.

Het was al bijzonder dat Hij zich niet alleen tot de mannen richtte maar er duidelijk prijs op stelde dat ook vrouwen onder zijn gehoor waren. Hij sprak rechtstreeks met hen. Soms vertelde Hij een verhaal dat  juist vrouwen aansprak; over het huis vegen om een muntje terug te vinden, of over de weduwe die haar recht opeist bij de rechter. Hij zag ons staan. Beschouwde ons niet als minderwaardig of zelfs onrein. Want ja, volgens de Tora ben je dat als vrouw een keer in de maand. Maar Jezus deinsde niet voor ons terug. Hij liet zich aanraken. Alleen wat er uit je mond komt, maakt je onrein, zei Hij. Hij maakte geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. En Hij sprak ons niet aan als de moeder van, of de vrouw van. We waren allemaal moeders en zusters van hém, zei Hij. Omdat we God wilden dienen; omdat we hém als voorbeeld zagen en hem wilden volgen. Bij hém zijn was bevrijdend. We waren gelijkwaardig aan elkaar omdat het om ons hart ging. Om ons geloof.

In zijn omgang met ons liet Jezus zien hoe het koninkrijk van de hemel eruit zou zien: bevrijdend, heel. Een tijd en plaats waar mensen waardig leven mogen en elk haar naam in vrede draagt. Het raakte niet alleen mij. Ook andere vrouwen. We trokken met Jezus mee. Waar Hij ging, gingen wij ook. Zonder thuis. Dat ik geld had, kwam mooi van pas.

Nu ik mezelf zo voor jullie heb opengesteld durf ik jullie ook wel de vraag te stellen wat júllie zo raakt in Jezus? En wat zijn verkondiging van het koninkrijk van de hemel voor jullie betekent? Mezelf heb ik later ook wel afgevraagd of het roekeloos was om Jezus te willen volgen of dat het juist vertrouwen was, in hém, en in zijn dromen en verlangens voor de wereld.

 

Ineens stond ik bij zijn kruis. We waren met een heel groepje. Wie let er op een stelletje vrouwen op zo’n geladen moment. Jezus’ leerlingen, die twaalf die jullie kennen, waren al gevlucht toen Jezus was gevangen was genomen. Petrus was nog wel teruggekomen naar het huis van de hogepriester, maar toen hem op de man af werd gevraagd of hij ook bij Jezus was ontkende hij in alle toonaarden. Er was geen sprake van dat ik hem in de steek zou laten. Hij ging sterven, ik zou waken.

 

Zat jij ooit aan een sterfbed? Was je er ooit getuige van dat iemand in eenzaamheid streed? Dan ga je toch niet weg. Dan wil je troosten met je nabijheid. Ik wilde dat Jezus míj zou zien in zijn pijn. Ik wilde dat Hij zich zou herinneren hoe Hij met ons gesproken had zodat het geschimp en gespot hem niet zouden kwellen.

Hij moest míj zien in zijn eenzaamheid. God mocht hem dan verlaten hebben, ík niet.

Sterven zal altijd eenzaam zijn maar ik geloof dat God daar toch was. In mij.

Dat míjn trouw aan Jezus toch ook iets moest zeggen over Gods trouw aan hem.

Het was niet zo heel bijzonder wat ik deed: blijven. En toch heeft Marcus over mij geschreven omdat anderen niet durfden blijven. Niet konden blijven. Uit angst ook te worden opgepakt. Er moesten getuigen zijn van dat eenzame uur van Jezus. Getuigen van zijn begrafenis. Al was het maar om het kwaadaardige gerucht tegen te spreken dat de Romeinen hadden verspreid. Dat Jezus’ leerlingen het lichaam hadden gestolen. Daar was niets van waar. Hij kreeg een waardige begrafenis.

 

 Ik besefte dat ik van veel méér getuige was dan alleen van een begrafenis.

Van een afstand zag ik met hoeveel liefde en eerbied Josef van Arimatea Jezus’ lichaam behandelde. Jezus was wel gestorven maar de compassie die Hij ons altijd had voorgehouden was meer dan levend in het handelen van Josef. Zó wil ik erover vertellen. Dat Jezus’ verkondiging voortleeft in ons. Dat zijn droom van dat koninkrijk niet met hem gestorven is. Maar nog altijd onder ons leeft en wáar kan worden, al is het soms even.

 

Na de sabbat gingen we met z’n drieën terug naar het graf. De verhalen daarover lopen uiteen. Volgens Matteus was ik met nog één andere vrouw, volgens Lucas met een heel groepje en volgens Johannes was ik alleen. Het geeft niet. Ik word steeds genoemd. Stel je voor, een vrouw als getuige van het lege graf. Een vrouw die het grote nieuws mag gaan vertellen aan anderen. Ik mocht de mensen troosten die om Jezus’ treurden en rouwden. Mijn woord was niets waard voor de Romeinen. En mijn woord was niets waard voor de leiders van de synagoge. Het woord van een vrouw….  Later is er veel discussie geweest. Misschien nu nog wel. Of het echt waar was dat Jezus was opgestaan. Dan denk ik, als je besluit om te vertellen dat een vrouw er getuige van is geweest, een vrouw die je niet op haar woord hoeft te geloven, dan móet het wel waar zijn. Het is jouw geloof waardig. Je mag vertrouwen dat Jezus leeft.

Daarom zeg ik allen dat Hij leeft, dat Hij is opgestaan, dat met zijn Geest Hij ons omgeeft waar wij ook staan of gaan. (NL 642, lied na de preek)

 

Na Marcus hebben nog veel meer mensen verhalen over mij geschreven. Maar eigenlijk is er maar één ding dat je van me weten moet. En één ding waarin ik voorbeeldig wil zijn. Ik ben apostel geworden. Getuige van een levende Heer. In een hopeloze wereld vertel ik van hoop; in een wereld die wordt geregeerd door haat en mannenmacht, vertel ik over de zachte krachten van liefde en trouw; tegen machteloosheid in vertel ik over goede daden, goede woorden, die als zaad in de akker vallen en zullen groeien; waar wordt getreurd breng ik troost en waar dood is vertel ik over het leven.

Ik ben Maria van Magdala.

 

meditatief orgelspel, gevolgd door Ik zeg het allen dat Hij leeft, NL 642: 1, 2, 6 en 7

Page 15 of 26