Blog

te groot voor het geluk alleen

te groot voor het geluk alleen

 

De aarde is vervuld

van goedertierenheid,

van goddelijk geduld

en goddelijk beleid.

 

Gods goedheid is te groot

voor het geluk alleen,

zij gaat in alle nood

door heel het leven heen.

(LvdK 223, NL 650)

 

Dit lied blijft voor mij een van de mooiste gezangen in het Liedboek. Tegelijkertijd is het ook een lied dat je niet makkelijk meezingt. Want wat betekent ‘Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen?’

 

Het is een lied over goedertierenheid, een woord dat lang niet meer door iedereen wordt verstaan. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt het met ‘trouw’ en de Bijbel in Gewone Taal met ‘goedheid’. In de Bijbel is goedertierenheid een eigenschap van God. Het hoort thuis in het rijtje liefde, barmhartigheid, ontferming, genade, vergeving en al die andere woorden die willen omschrijven dat God het beste voor heeft met mensen. Hij heeft zich aan ons verbonden voor altijd. Die belofte doet Hij en daarop kunnen wij Hem aanspreken.

Psalm 33 vormde de inspiratiebron voor dit gezang. Deze Psalm bezingt de  schepping en de grootheid van de Schepper. Hij heeft de hemel geschapen en omdat Hij gesproken heeft zijn er sterren. Hij bewaart de aarde voor de zee. Maar in al zijn grootheid verliest niet uit het oog.

Noemen we Hem daarom de Allerhoogste? Er is niets boven Hem; dus de Eeuwige hoeft zijn blik niet omhoog te richten. Er is niets naast Hem, want er is niets aan Hem gelijk. Hij hoeft dus ook niet om zich heen te kijken. Dan blijft over dat hij vanuit de hemel naar beneden kijkt en de mensen gade slaat. Psalm 33 doet ons zingen: ‘Vanwaar Hij woont in het licht verheven, ziet God op deze aarde neer. Al wat door mensen wordt bedreven, een open boek is het voor de Heer.’ God leest ons vanuit de hoge en ziet zo des te beter wie door de diepte gaan; wie toeven in het graf, wie godverlaten zijn. Tot waar je niet dieper en donkerder kunt, is Gods goedheid bij mensen. Zelfs als het de mensen zelf zijn die de duisternis hebben doen ontstaan.

 

We kunnen soms zomaar uit het geluk vallen. Onverwacht en onverhoeds grijpt het noodlot ons in ons nekvel. Maar uit Gods goedheid vallen we nooit. Als de liefde van een moeder, de bemoediging van een vader, is die altijd om ons heen. Gods goedheid voorkomt niet dat wij het moeilijk hebben, maar is er wel bij. Het zijn juist deze woorden over Gods goedheid en het menselijk geluk die vaak gekozen worden voor boven een overlijdensaankondiging. Hoe moeilijk de woorden misschien te doorgronden zijn, ze spreken de taal van ons hart.

 

Onderweg naar Pasen gaan we mee op de weg die Jezus ging. Hij was de goedheid van God in levende lijve, sprekend zijn Vader in zijn vergevingsgezindheid, in zijn vermogen te helen en te genezen. Als de Zoon sterft, sterft met hem een stukje van de Vader, zijn goedheid gaat in het graf ten onder. Dat is bijna niet te verdragen zonder het perspectief van Pasen.

Gods goedheid  - wat mooi dat de dichter Barnard haar ‘zij’ noemt – sterft als een daad van solidariteit met allen die lijden, sterven moeten, godverlaten zijn als Jezus aan het kruis. Zij/Hij gaat kapot aan alles waaraan wij kapot gaan. Nog intenser mogen we dat lezen als: God is dáár waar wij zijn.

 

Zij daalt als vruchtbaar zaad

tot in de groeve af

omdat zij niet verlaat

wie toeven in het graf.

 

Jezus reikte ons de gelijkenis van het zaad aan. ‘Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht.’ Wie verloren gaat aan het leven, wie zichzelf verliest in het geven aan de ander, mag vooruit zien naar iets nieuws. Zaad dat in de aarde valt belooft oogst. Jezus die gestorven en begraven is, wordt gewekt tot nieuw leven.

Wie dat gelooft kan aanvoelen wat er verborgen zit in dat ongrijpbare ‘Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen. Zij gaat in alle nood door heel het leven heen.’