Overweging op zondag 22 juni 2025 PG De Achthoek ~ Scherpenzeel
Uit de Bijbel: Jeremia 38:1-13
Afbeelding: Jeremia treurend over de verwoesting van Jeruzalem,
Rembrandt van Rijn, 1630
Inleiding op de lezing
Jeremia leefde in een tijd van enorme politieke onrust. Juda was een speelbal tussen grootmachten Egypte en Babylonië. Koning Sedekia danst naar de pijpen van Nebukadnezar, koning van de Babyloniërs – die ook wel Chaldeeën worden genoemd.
Er worden ondertussen steeds meer mensen weggevoerd in ballingschap door de Babyloniërs. En aan de andere kant stuurt Egypte er steeds nadrukkelijker op aan om oorlog te voeren tegen de Babyloniërs.
Jeremia probeert uit alle macht om een ramp te voorkomen. Hij roept op tot bekering want Juda is ontrouw aan God en zijn geboden. Een ondankbare taak, want de koning luistert niet en deed wat slecht was in de ogen van de Heer. De priesters in de tempel verzaken hun plichten en geven zich over aan afgoderij. En ook bij de gewone mensen in Jeruzalem roept Jeremia alleen maar weerstand op.
En dan moet het ergste nog komen.
Jeremia moet aankondigen dat God het zó zat is dat zijn volk hem ontrouw is,
dat Hij de Babyloniërs zal gebruiken om hen te straffen.
De oorlogsvoering van Nebukadnezar wordt een instrument in Gods hand.
Geef het op, profeteert Jeremia.
Geef je over aan Nebukadnezar en geef je over aan God.
Dan zul je in leven blijven.
Want wie in de stad blijven om te vechten
zullen sterven van de honger, door de pest of door de oorlog.
Dat is verraad. En dat moet bestraft worden.
Raadsheren dringen er bij de koning op aan dat de profeet ter dood wordt gebracht.
De zwakke koning geeft toe, en ze laten Jeremia in een put zakken – daar wacht een langzame dood op hem.
-------------------
Jeremia krijgt gelijk. Jeruzalem wordt verwoest, de tempel in brand gestoken en de inwoners die niet zijn gestorven tijdens de belegering worden meegevoerd in ballingschap. Maar het verheugt Jeremia niet.
En hij probeert ook niet achteraf zijn gelijk nog te halen:
ik zei het toch… ik heb jullie toch gewaarschuwd.
We zien hem hier, de treurende Jeremia, geschilderd door Rembrandt van Rijn.
‘Ik ben te jong’ zei hij, toen God hem aanwees als zijn profeet.
Nu zien we hem, oud geworden. Zijn voorhoofd gerimpeld. Zijn haar grijs.
Zijn hele houding drukt moedeloosheid en verdriet uit.
Nee, hij is niet blij dat hij gelijk heeft gekregen. Hij is er intens verdrietig over.
Het schilderij is donker. Links zien we de brandende stad.
Jeremia leunt tegen een pilaar, misschien een overblijfsel van de tempel.
Zijn elleboog rust op een boek. Iemand heeft daar later het woord ‘bibel’ op geschreven. Alles wat Jeremia heeft willen meegeven aan hardhorende mensen staat daarin.
Gods geboden.
Alles over recht en onrecht, over liefde en egoïsme, over verwoesting en hoop.
De zilveren schaal herinnert aan het tempelleven.
Het licht valt op het kale hoofd en de blote voet.
Zo kwetsbaar is een mens. Zelfs een profeet, zelfs iemand die van God weet.
De treurende Jeremia doet denken aan Jezus die huilt over Jeruzalem.
Het is het moment dat Hij feestelijk wordt onthaald;
mensen zwaaien met palmtakken en zingen.
Maar Jezus deelt hun vreugde niet en huilt als Hij de stad ziet liggen.
Weten dat Jeruzalem in het jaar 70 na Christus opnieuw werd belegerd
en dat de inwoners werden uitgehongerd.
Dit keer door Titus, de latere Romeinse keizer.
Jezus huilt om het lot van de mensen
die zijn boodschap van liefde en vrede zo verkeerd begrijpen, zelfs afwijzen.
Hij huilt om de verwoesting van de tempel en de stad.
Ik kan het niet anders dan zó zien dat zowel Jeremia als Jezus huilt namens God.
Omdat er zo weinig plaats is voor Hem.
Rembrandt schilderde de treurende Jeremia tijdens de 80-jarige oorlog.
Ook een tijd van machtsstrijd, een wereld in rep en roer,
het lijden van kleine mensen en daarbij grote religieuze onrust.
Denk aan de strijd tussen protestanten en katholieken, de beeldenstormen.
Rembrandt schildert dit als hij 24 is.
Hij heeft dan nog geen vrede gekend
en het zal nog 18 jaar duren voordat de Vrede van Munster wordt getekend.
Het zal Rembrandt en zijn tijdgenoten soms ook moedeloos hebben gemaakt.
Zo gaat het beeld van de treurende Jeremia mee door de tijd.
Ík zou daar kunnen zitten. Met mijn ziel onder de arm, mijn handen in het haar.
Wat zou Jeremia gedacht hebben?
Zou hij getwijfeld hebben aan zichzelf, aan zijn roeping.
Heeft hij zichzelf voor de gek gehouden met de gedachte
dat hij als profeet de wereld zou kunnen veranderen?
Redden zelfs? Wat is de betekenis van Gods Woord als het toch niet wordt gehoord.
Als mensen alleen maar klagen over vandaag en niet willen uitkijken naar morgen?
Er zijn ook vandaag Jeremia’s die roepen en klagen;
het zijn mensen die weerstand oproepen omdat ze demonstreren
- ergens voor of tegen - ,
een blokkade opwerpen -letterlijk of figuurlijk-
mensen die waarschuwen voor een crisis.
Ze worden ervaren als lastig, ontregelend.
Misschien ben jij zelf iemand die wordt ervaren als lastig
omdat je steeds maar weer aandacht vraagt voor iets
dat door anderen niet zo belangrijk wordt gevonden.
Er is niets frustrerender dan ergens in geloven, dromen hebben voor de toekomst,
en alleen maar gebrek aan visie of onverschilligheid te ontmoeten.
Of kritiek en weerstand.
Soms vraag ik mij af wat het gewicht is van de boodschap van de kerken,
in het licht van alles wat er om ons heen gebeurt.
Hoe zinvol is het om, in tijden van spanning en oorlog, van hardheid en hardleersheid,
te blijven preken over Gods koninkrijk?
Aan de andere kant, wat gebeurt er als we dat niet meer doen?
Als de stem van de hoop niet meer klinkt?
Daar durf ik niet eens aan te denken.
En is het niet belangrijker dat wij trouw zijn aan onze missie,
kerk-zijn in de wereld van vandaag, dan dat we daar resultaten mee halen.
Gaat het niet veel meer om onze gehoorzaamheid aan God?
En onze dienstbaarheid aan het Evangelie?
Gaat het er niet om dat we vasthouden aan Gods woord en de hoop op zijn koninkrijk, ook als we daaronder gebukt gaan?
Jeremia in de put komt ons dichtbij op die momenten
dat we zélf vragen stellen bij ons geloof, wat de draagkracht ervan is als wij moeilijkheden ervaren, als we twijfels hebben bij wat het waard is.
We zakken weg in de modder als we alleen maar kijken naar de impact van ons geloof, op onszelf of anderen.
We vallen in de put als we de moed verliezen, de hoop verliezen.
We stappen in een valkuil als we toegeven aan het gevoel dat we niet worden gehoord.
Als je daar nu zit, op de bodem, kijk dan ook omhoog.
En zie of vertrouw dat het licht valt op jouw kwetsbaarheid en bezorgdheid.
Weet dat God jouw frustratie ziet.
En dat Hij onnoembaar aanwezig is. In mensen als Ebed-Melech.
Hij helpt Jeremia uit de put. Ebed-Melech betekent letterlijk: dienaar van de koning.
Hij is hoveling, bediende aan het hof van koning Sedekia.
Hij heeft weinig macht, maar hij heeft toegang tot de koning
en maakt daar handig gebruik van.
Misschien geloofde hij wel dat Jeremia gelijk had
en dat het belangrijk was dat hij kon blijven profeteren.
Misschien kan hij het niet kan aanzien dat Jeremia een mensonterende dood zal sterven.
Ebed-Melech lijkt eerder een dienaar van de Grote Koning.
Niet omdat God hem stuurt met de opdracht om Jeremia te gaan redden.
Maar omdat hij dóet wat goed is.
Hij laat zich van zijn menselijke kant zien en pleit voor het leven van Jeremia.
Dat doet hij slim. Door alleen maar een vraag te stellen:
waarom moet Jeremia op zo’n wrede manier omkomen van de honger
terwijl er in de hele stad geen brood meer is.
Een slimme vraag van Ebed-Melech en koning Sedekia ziet onmiddellijk het voordeel. Als hij Jeremia uit de put laat halen,
zal hij zijn dood tenminste niet op zijn geweten hebben.
Uiteindelijk zal het probleem van de profeet zich vanzelf oplossen.
Dus Ebed-Melech krijgt het bevel om Jeremia uit de put te halen. Hij is weer even gered. Door een gewoon iemand,
die medelijden toonde en oog had voor de menselijke maat.
Precies zoals God oog heeft voor wat mensen doormaken.
Ik kan ook een dienaar van de grote Koning zijn.
Gewoon op mijn eigen plek, in mijn eigen rol. In het gewone, in het kleine.
En daar kun je dus iemand mee redden.
Een belangrijke inspiratiebron is voor mij op dit moment het boek van Jonathan Sacks:
Een gebroken wereld heel maken. En over de rol van jou en mij daarin.
Hij tekent de mens niet als Jeremia, gebroken en huilend over het lot van de wereld. Hoewel dat soms écht om te janken is.
Hij noemt het niet voor niets: een gebroken wereld.
Maar ga er niet over in de put zitten.
Laat je niet maken tot slachtoffer of speelbal
en roep geen ach en wee naar de Schepper,
omdat die zijn handen zou hebben afgetrokken van zijn schepping.
We moeten ons niet afvragen waar God is
maar we moeten bedenken dat God zich afvraagt waar wíj zijn.
Want Hij heeft ons zo geschapen dat wij Gods evenbeeld zijn.
En Hij heeft de opdracht op ons gelegd om Hém te weerspiegelen
in zijn liefde voor de wereld, in zijn medelijden
en als het moet in zijn tranen over het lot van mensen.
Sacks noemt dat: leven in verantwoordelijkheid.
Iets van Gods aanwezigheid en betrokkenheid in het leven van anderen brengen.
Jezus deed dat. Hij belichaamde Gods goedheid en waarheid.
En toen Hij in de diepte van de dood kwam, trok God hem er doorheen.
Want ook al leek Jezus’ geloof en verkondiging weinig impact te hebben
en zelfs dood te lopen, dat Hij trouw was aan God, aan de liefde, dát is wat telt.
En nog steeds.
Een gebroken wereld heel maken. Dat is Gods plan met deze wereld.
En met ons.
Met de Jeremia’s die steeds maar weer aan deuren rammelen.
Met alle grote en kleine dienaren die doen wat ze kunnen.
Met al die mensen die gaan in het voetspoor van Jezus.
Je hóeft geen profeet te zijn om van betekenis te zijn.
Als je God wilt dienen binnen jouw eigen mogelijkheden bén je van betekenis.