preek op15 juni 2025 PG De Achthoek ~ Scherpenzeel
uit de Bijbel: Jeremia 1: 4-19
afbeelding: Amandelbloesem, Vincent van Gogh, 1890
lied na de lezing: Psalm 119: 1, 17 en 18
lied na de preek: Wil je opstaan en Mij volgen?
Het beeld dat deze week met me meeging was dat van de Amandelbloesem, geschilderd door Vincent van Gogh.
Dat komt natuurlijk ook door wat God tegen Jeremia zegt:
‘Zo zeker als een amandelboom uitbot, zo zeker laat ik mijn woorden uitkomen.’
De amandelboom bloeit al heel vroeg in het voorjaar.
In Israël zelfs al in de winter.
Als alle andere bomen nog in hun winterslaap zijn is hij al wakker.
Daarom is de amandelboom niet alleen teken van het nieuwe leven
maar ook van de waakzaamheid. Een waakboom.
En Jeremia ziet de amandeltak als een teken dat God waakt over zijn woord.
God ziet er met argusogen op toe dat mensen zijn woord volbrengen
maar hij bewaakt ook de belofte die daarin verscholen ligt.
Van Gogh schilderde de Amandelbloesem als een cadeau
voor zijn pasgeboren neefje Vincent Willem, zoon van Theo.
Schilderij en kindje vertellen van nieuw leven, nieuwe hoop, verwachting.
Zacht wit tegen hemelsblauw.
Voor van Gogh zelf betekende dit werk ook een nieuw begin.
Hij was herstellende van een zware en sombere periode
in een psychiatrisch ziekenhuis.
Hij kon weer naar buiten. Hij had weer hoop.
Vincent overleed enkele maanden na dit schilderij. Hij heeft het niet gered.
Maar de Amandelbloesem bleef als een herinnering
én als een reminder hangen in de slaapkamer van de kleine Vincent.
Het werd niet verkocht toen ook Theo overleed en zijn weduwe zocht naar inkomsten.
Jeremia doet me denken aan Vincent. Of andersom.
Beide kennen periode van somberte.
Maar beide vinden steeds weer woorden en beelden voor troost.
Hoezeer ze zelf ook worden afgebroken, ze blijven bouwen aan hoopvolle verwachting.
Jeremia lijdt aan zijn tijd. Hij sombert en klaagt.
Hij ziet zijn wereld door de ogen van God
en komt tot de conclusie dat God daar absoluut niet blij mee is.
Het gaat Jeremia aan het hart en het moet ook God treffen in zijn hart
dat zijn liefde wordt beantwoord met ontrouw en onverschilligheid.
Dat gaat fout. Dat ziet Jeremia aankomen.
Hij rammelt aan de deur van de priesters.
Maar die blijven het volk voorhouden:
God zal het werk van zijn handen niet loslaten.
God is met ons. (Jeremia 6: 20, 7:1-5)
Zolang wij de tempeldienst maar overeind houden, valt het allemaal wel mee.
Jeremia demonstreert bij de bestuurders. (Jeremia 5:5)
Hij roept en klaagt bij de inwoners van zijn stad, klaagt hen aan, bestraft.
En ze luisteren niet.
Jeremia lijdt eraan dat zijn tijdgenoten niet zien wat híj ziet.
Dat ze niet inzien hoe hun eigen gedrag eraan bijdraagt dat de wereld
zoals zij die kennen op zijn grondvesten staat te wankelen.
Hij ziet dat wél. Hij weet hoe laat het is en ziet dat een ramp onafwendbaar is.
Alsof een gloeiende kookpot op omvallen staat.
Maar wie wil er luisteren naar een onheilsprofeet?
Hoe toch eens op met dat gejeremieer, zeggen we dan.
Zo erg is het niet. Hier niet.
En áls ik al zou luisteren naar jou, en iets zou veranderen,
wat zou dat dan bijdragen aan de oplossing?
Laten ánderen eerst maar eens iets doen.
Met al die tegenwind moet je stevig in je schoenen staan om je mond open te trekken
en tegen de stemmen van de tijd in te gaan.
Je maakt je zelf er niet populairder mee. Je maakt jezelf kwetsbaar.
Je wordt weggehoond, verdacht gemaakt, je integriteit wordt betwijfeld,
je persoonlijkheid afgebroken.
Jeremia zat er helemaal niet op te wachten om die tegenstem te worden.
Om Gods woorden te spreken.
Hij voelde zich te jong. Niet ervaren genoeg.
Net als Mozes en Gideon, stribbelt Jeremia tegen. Laat een ander dat maar doen.
Tegelijkertijd voelt Jeremia ook wel aan dat hij er niet onderuit kan.
Het is alsof hij daarvoor in de wieg is gelegd.
Alsof dat vanaf het begin het plan was van zijn leven.
[ Soms vragen mensen aan mij of ik mij geroepen voel. En wanneer dan?
Ja, ik voelde mij geroepen. Veel te jong en onervaren, dat ook.
De commissie die mij op mijn geschiktheid moest beoordelen
belde mij op met de tijding dat zij mij ongeschikt achten.
Zelf worstelde ik ermee hoe dat toch moest.
Ik was bang dat ik nooit zou kunnen trouwen en een gezin hebben.
Ik had nog nooit een vrouwelijke dominee gezien.
Af en toe kwam er een gastpredikante, maar die was alleen.
Ondanks dat voelde het alsof ik er niet onderuit kon.
Dat dát het was wat ik moest worden.
Sowieso vind ik dat je het leven zó moet beleven, als een roeping.
Omdat er met regelmaat vragen, keuzes, momenten voorbij komen waarvan je weet:
dit móet ik doen. Of: dit zou ik moeten doen, als ik me maar niet te jong voelde,
of te onervaren, te weinig deskundig, te angstig, te druk met andere dingen enzovoort. ]
Laat me je even meenemen langs de grote woorden die Jeremia hoort.
Woorden die voor ons allemaal gelden.
Uitgekozen en gewijd.
Voordat Ik jou vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen.
Voordat je werd geboren, had Ik je al aan mij gewijd.
Ik ken jou allang, zegt God tegen Jeremia.
Ik weet wat Ik aan jou heb.
Wij zijn door God gekend. Gekozen.
Hij bedient zich van ons alsof wij instrumenten zijn in zijn hand.
Hij bedient zich van onze stem, van ons lichaam, van onze jeugdige overmoed
en van de wijsheid die komt met de jaren.
En Hij ziet ook van onze aarzeling, onze gebreken en onze angst.
Het is goed genoeg. Geschikt.
Daarmee kom ik bij dat woord ‘gewijd’. Geheiligd. Zo kun je het ook vertalen.
‘Wees heilig, want Ik ben heilig’, zegt God tegen zijn volk.
Wees heilig, en hoe je dat doet volgt meteen daarna in de geboden. (Leviticus 19:1)
Petrus haalt dat voor de gemeente van Christus: (1 Petrus 1:15)
‘Leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals Hij die u geroepen heeft heilig is.’
En dan volgt een oproep om goed te leven. Zoals Jezus dat deed.
Je bent geroepen. God heeft jou nodig.
Om zich te bedienen van jouw lijf, jouw stem, jouw moed,
en ook van jouw aarzeling en jouw angst.
Jij, ik, maar ook wij samen als Gods gemeente, mogen uitspreken dat God afbreekt,
dat dingen op hun einde lopen. Dat op ónze manier de wereld doodloopt.
Maar ook dat God opbouwt, op zijn tijd.
Twee visioenen krijgt Jeremia te zien.
De gloeiend hete kookpot die op omvallen staat.
Want een mens, een land, een wereld, kan niet ongestraft zijn gang gaan.
Het houdt een keer op.
Je moet stevig in je schoenen staan om dat soort dingen te zeggen.
Misschien daarom wel de waarschuwing aan Jeremia:
laat je geen angst aanjagen. Laat je niet intimideren door macht of wapens of geld;
laat je niet breken door spot, bedreiging of moddergooierij.
Wie tegenspreekt, wie de goede waarden en de zachte krachten wil laten spreken,
zal bestreden worden, maar God zal je ruggengraat zijn.
Jeremia zal niet alleen spreken over afbraak en verwoesting
maar ook over hoop en verwachting, over vernieuwing.
Hij ziet de amandeltwijg, de waakboom die waakt over de juiste levenshouding.
Als een bode van een andere, een nieuwe tijd.
Zuiver als het wit van de bloesem tegen het blauw van Gods hemel.
Dat is teer en kwetsbaar. Het gaat makkelijk stuk. Maar het wordt gedragen door God.
Wat we vandaag goed moeten horen is dat God over ons leven beschikt
en ons voortdurend roept om de juiste keuzes te maken,
om klaar te staan, om iets opbouwends te doen
én dat Hij ons terzijde zal staan en ons zal redden. Het kwaad zal niet overwinnen.