Preek op zondag 9 maart 2025 PG De Achthoek ~ Scherpenzeel
Uit de Bijbel: Genesis 2: 4-9 en 15-25
Het lijkt of de Bijbel opnieuw begint met Genesis 2.
Na het eerste scheppingsverhaal volgt er een tweede.
Misschien omdat één verhaal niet alles vertelt.
Even in het kort:
Genesis 1 vertelt over de schepping als ordening van de chaos.
De Schepper spreekt een woord met macht en er ontstaat
licht en donker, onder en boven, droog land en zee.
Daarna komen de hemellichamen, vogels en vissen,
bomen en dieren. Er zit een prachtige samenhang in alles.
En als het klaar is, schept God de mensen.
Het eerste wat ze mogen doen is genieten, vrij zijn, op de zevende dag.
Kroon op de schepping zijn ze. Wow.
Genesis 2 vertelt een heel ander verhaal.
De Schepper spreekt geen machtig scheppingswoord
maar steekt de handen uit de mouwen en maakt uit stof van de aarde de mens.
En blaast die zijn eigen adem in.
Pas als de mens er is kan het scheppingswerk beginnen.
De aarde wacht om door hem bewerkt te worden.
Van die hele schepping gaat niets terecht komen
als de mens zijn roeping verzaakt.
Dat is wat anders dan het grote genieten uit het eerste scheppingsverhaal.
Er moet gewerkt worden. Want God plaatst de mens in een tuin.
En van een tuin kun je pas genieten, als je er iets van hebt gemaakt.
De mens is maar stof van de aarde en veelal modderen we maar wat aan.
Maar: wat heeft de Schepper hoge verwachtingen van de mens.
En wat heeft Hij een groot vertrouwen in hem. Wow.
Maar dan horen we ineens: God, de Heer dacht: Het is niet goed dat een mens alleen is.
Vandaag, 5 jaar geleden, op maandag 9 maart, ging de wereld op slot.
We bevonden ons plotseling in een bizarre werkelijkheid.
Winkels sloten hun deuren. Kerken gingen dicht.
Maar ook verpleeghuizen, instellingen voor kinderen met een handicap, alles ging hermetisch op slot.
We moesten afstand houden van elkaar en mochten elkaar niet aanraken.
Ik herinner me het grote verdriet van de eerste uitvaart
waar maar een handjevol mensen bij mocht zijn.
Ik herinner me de wanhoop van een dochter die niet bij haar stervende vader mocht zijn.
Helemaal ingepakt ging ik op bezoek in het ziekenhuis.
Nauwelijks meer herkenbaar als mezelf.
We weten nog hoe we ernaar verlangden om een kleinkind te knuffelen
of om bij vrienden en vriendinnen te zijn. ‘Huidhonger’ is een woord dat in die tijd ontstond.
‘Het is niet goed dat een mens alleen is’.
Dat is een centrale zin in de lezing van vandaag.
En met de herinnering aan die vreemde tijd van corona krijgt dat een heel eigen lading.
Het is niet goed een mens alleen is.
Tot nu hebben we in de Bijbel alleen nog maar gehoord over alles wat geschapen werd dat het goed was. Tov.
Alles heeft zijn eigen bestemming, zijn eigen plek, de vissen in het water, de vogels in de lucht, de dieren tussen het groen op de aarde. Zo vertelt het eerste scheppingsverhaal het.
Maar een mens alleen, die komt niet tot zijn bestemming. Dat is niet goed. Dat hebben we gevoeld, tot diep in ons wezen. Als broers en zussen, als vrienden en vriendinnen, als ouders, grootouders, kinderen. We hebben het gevoeld op ons werk, op school en in de kerk. Het is niet goed dat een mens alleen is. Dat is geen leven.
Let op, het gaat er hier niet over dat iedereen moet trouwen.
Of op zijn minst een relatie moet hebben. Het gaat erover dat een mens tot leven komt in de verbinding met anderen. En het gaat erover, het is tenslotte een scheppingsverhaal, dat het niet goed is voor de schepping als een mens alleen is. Als er maar één van is.
God zegt: Ik zal een helper voor hem maken, die bij hem past.
En Hij maakt die helper uit een rib van de mens.
Daar kun je grappend bij zeggen:
de vrouw? die kost de man een rib uit het lijf.
Dat is al net zo flauw als een vrouw haar plek wijzen naar aanrecht of strijkplank, als hulp in de huishouding.
God maakt een helper, zoals Hij zelf ook helper is.
Elke dienst beginnen we met dat vertrouwen uit te spreken:
Onze hulp is de Naam van de Heer.
We slaan onze ogen op naar de bergen
en zingen dat dáár onze hulp vandaan komt.
En we zeggen: Gelukkig wie de God van Jacob als helper heeft.
God geeft de mens een bondgenoot, een steun en toeverlaat, zoals Hij zelf is. ‘Die bij hem past’. Wie gewend is de Statenvertaling te lezen, leest daar iets anders. Namelijk: Een hulp die als een tegenover is.
Iemand die antwoord geeft; iemand die je tegenspreekt, of je bemoedigt,
iemand die je huidhonger stilt. Een medemens.
En die medemens wordt geschapen uit de rib van de eerste mens.
De rabbijnen leren ons een betere vertaling: God nam een van de zijden van de eerste mens. God neemt één zijde zodat er twee ontstaan. De mens en zijn medemens zijn twee zijden van dezelfde medaille. Ze kunnen niet los van elkaar worden gezien.
Mens-zijn is nooit eenzaam, maar tweezaam.
Het is helpen en geholpen worden. Getroost worden en troosten. Het is liefhebben. Trouw zijn. Elkaar dragen, voor elkaar opkomen. Het is samen vrolijk zijn. Het is elkaar aanraken, van elkaar gediend zijn. Mens zijn is dus nooit eenzijdig. Niet ikke ikke, maar jij en ik. Ik en die ander. Dan is het goed. Goed voor de schepping.
Vijf jaar geleden ging het goed mis. En we namen ons voor om de dingen helemaal anders te gaan doen. Omdat we wel aanvoelden, wisten, dat we de aarde tekort deden, dat we elkaar tekort deden. Het virus kon woekeren omdat we geen grenzen meer in acht namen en we de aarde geweld aandeden, aandoen.
Het kan allemaal wel wat minder.
In deze tijd voor Pasen mogen we tot bezinning komen.
Op onszelf. Wie we zijn en wat ons te doen staat.
Stof van de aarde zijn we en al modderen we maar wat aan, we zijn wél ingeblazen door Gods Geest. We hebben ons eigen plekje op aarde, overzichtelijk als een tuin, om te bewerken en er iets van te maken.
Niet alleen voor onszelf maar ook voor de mensen met wie we leven.
We begonnen met twee keer wow.
Wow over de schepping en wow over het vertrouwen dat God stelt in de mens. We snappen wat David bedoelt met de woorden van Psalm 8: Wat is de mens dat U aan hem denkt en het mensenkind dat U haar aandacht schenkt. Eeuwen later zullen de mensen zeggen: dat mensenkind, aan wie God alles toevertrouwt, dat is Jezus.
Hij heeft met heel zijn wezen laten zien wat het betekent om een mens te zijn op aarde. Hij wist wat het betekende om te behoeden en te dienen.
De tweede Adam wordt Hij wel genoemd, de nieuwe mens. 2.0.
Met hem is onze toekomst gemoeid. Onze bestemming. Want niet alleen wijst Hij de weg naar een nieuw en ander mens-zijn, het mens zijn zoals God dat heeft bedoeld van den beginne, Hij gaat ook voor op die weg. En Hij wijst ons de weg ten leven.
Met gebruikmaking van: De wereld wordt vaderland, W.R. van der Zee