Blog

Een open vraag

preek op zondag 16 februari 2025          PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

Het is een christelijk werk om een heiden te bekeren

maar een heidens karwei om een christen te bekeren.

Zoiets is van toepassing in het vervolg van Jona.

De inwoners van het grote Ninevé nemen Jona’s onheilsprofetie serieus.

Al neemt Jona zijn eigen taak niet zo heel serieus.

Hij trekt maar één dagreis de stad in, terwijl de stad drie dagreizen groot is.

De Ninevieten bekeren zich en God bedenkt zich. Hij zal de stad niet wegvagen.

Jona kan daar niet mee leven en wendt zich af van God.

 

Uit de Bijbel: Jona 3

 

Lied: Groot is uw trouw, o Heer, NL 885

 

Uit de Bijbel: Jona 4

 

Het is toch vreemd dat een mens zich bozer maakt over Gods barmhartigheid dan over zijn voornemen om een stad weg te vagen. Een grote stad nog wel, 120.000 inwoners en dan ook nog al die dieren.

Jona had liever gezien dat God zich aan zijn voornemen had gehouden. Dat de inwoners gestraft zouden worden voor hun misdragingen. Met de barmhartigheid van God, en met zijn bereidheid te vergeven, kan Jona niet uit de voeten. Hij gooit het de Eeuwige voor de voeten: Ik wíst het wel. U bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en bereid het onheil af te wenden. Laat mij maar sterven, Heer; ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.

 

Jona citeert een stuk van de geloofsbelijdenis van Israël. Precies deze bewoordingen zijn terug te vinden in de Tora en de Profeten. (lees Exodus 34:6-7 en Joel 2:13)

Maar Jona citeert deze woorden niet omdat hij het ermee eens is. Daar zit voor hem nu juist het probleem. God is inconsequent. Hij is niet rechtlijnig. In ieder geval niet zo rechtlijnig als Jona zou willen. Jona ziet een stad vol kwaad; een stad vol mensen die zich niet bekommeren om God en elkaar… weg ermee. De straf volgt op de zonde, boontje komt om zijn loontje.

Voor zo’n God wil Jona niet werken. Dat was de reden voor zijn eerdere vlucht naar Tarsis. En met zo’n God kan Jona niet leven. Daarom trekt hij zich pruilend terug in zijn schuilhutje op de berg. Dolblij met de extra schaduw die het pas opgeschoten boompje biedt.

 

In de Joodse traditie wordt het  boekje Jona voorgelezen op Jom Kippoer, Grote Verzoendag. Op deze dag staan de gelovigen stil bij hun zonden. Zij vragen vergeving aan familie en buren en tonen hun berouw aan God door te vasten en te bidden. Aan het eind van de dag begint het nieuwe jaar, een schone lei voor iedereen. Een nieuw begin met elkaar en met God.

 

Jona past bij deze feestdag omdat het mensen eraan herinnert dat zij ook zo zijn. Gods gemeente Israël. Maar ook wij, Gods gemeente hier en nu. We rennen ook bij tijd en wijle weg van de verantwoordelijkheid die hoort bij ons geloof in God. We worden opgeslokt door van alles en nog wat, onbereikbaar en niemand die wat aan ons heeft. We voelen ook de druk van een wereld waarin het kwade huishoudt, en dat we daarin op de een of andere manier van betekenis zouden moeten zijn. Dat we zouden moeten roepen: zo gaat het niet langer, we gaan hieraan kapot. We weten best dat we onszelf en elkaar zouden moeten voorhouden dat het om de liefde gaat, en de genade, en toch lukt dat niet altijd. Omdat het ergens wringt. We zien liever gerechtigheid dan vergeving en een nieuw begin. Het tekent ook de wereld waarin we leven. De wereld waarin we elkaar aansprakelijk stellen, genoegdoening eisen.

We wijzen schuldigen aan, zoeken desnoods zondebokken. We hebben maar weinig geduld met elkaar. We dekken ons in met disclaimers en bakenen ons eigen terreintje af. Omdat we er niet meer op durven vertrouwen dat we goed behandeld zullen worden; dat er vergeving zal zijn.

 

Het komt vaker voor dat mensen boos zijn over Gods goedheid. Ook in de Bijbel. Denk aan de vader waarvan de jongste zoon was weggegaan met zijn deel van de erfenis. Hij keerde zijn vader zonder de pardon de rug toe en verbraste zijn vermogen. Als hij geen kant meer op kan keert hij terug naar zijn vader, die hem met open armen ontvangt en een feest organiseert. De oudste broer kan niet met die goedheid uit de voeten.

Denk ook aan Jezus’ gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard. Degenen die maar een deel van de dag hadden gewerkt kregen evenveel uitbetaald als degenen die de hele dag hadden geploeterd. Oneerlijk is het. Onrechtvaardig.

 

In Psalm 37 verwoordt David een ergernis die herkenbaar is. Dat het slechte mensen voor de wind gaat. Dat zondaars gezond blijven terwijl gelovige mensen ziek worden en het kwaad goede mensen treft. David windt zich erover op dat wie gelooft geen streepje voor heeft bij God. Dat Hij zo’n herder is die liever zijn kudde in de steek laat, dan dat Hij één schaap verloren laat lopen.

 

Wie heeft zich nooit eens afgevraagd: waarom doet God niets? Hoe erg moet het worden wil Hij een keer ingrijpen? Hoeveel slachtoffers moeten er vallen wil Hij een keer optreden? Zoals ik al zei in het begin: onze verbazing, of ergernis daarover, is groter dan onze verwondering over zijn geduld met ons. Stel je toch eens voor dat we te maken hadden met een God die elke zonde bestrafte, die ons elke lelijke gedachte, elk naar woord zou nadragen… als God zó zou zijn, dan zou geen van ons nog een leven hebben. God mag dan terug komen op zijn besluit om Nineve weg te vagen, dat maakt hem geen inconsequente of grillige God. Het is juist een teken van zijn betrouwbaarheid, zin trouw aan mensen, en zijn geduld.

 

Als we met elkaar brood en wijn delen gaat het ook dáár over. Over dat geduld. Over open armen om ons te ontvangen zonder verwijt. Over het feest van de vergeving. Vandaag gaat het over een nieuw begin, verzoening. Over gebrokenheid, gebroken worden, breken en delen. We gedenken Jezus’ leven en sterven. En we weten weer hoe we leven van genadebrood.

 

Tot slot: Als Jona zich druk maakt over zijn boompje, als Jona verdriet heeft om een boompje waarvoor hij niets heeft hoeven doen, een boompje van een dag, zou God dan geen verdriet om hebben om zoveel mensen? Dat is natuurlijk geen echte vraag.

 

Het kán God wat schelen. Laat die boodschap helder zijn. De hemel huilt om wat mensen elkaar aandoen, om kapotgeschoten steden, om een wereld verloren in schuld. De hemel huilt om kwaad dat niet te keren is. Maar de engelen verheugen zich over één zondaar die berouw toont, over één mens die zich keert tot God. (lees: Lucas 15:10)

 

Zou God geen verdriet hebben over het lot van de wereld? Dat is geen vraag en toch blijft hij onbeantwoord. Zodat we elkaar die vraag steeds opnieuw kunnen stellen.

Zodat we steeds opnieuw in de spiegel moeten kijken naar onszelf en waar wij ons druk over maken. Zou God geen verdriet hebben over het lot van de mensen? Jawel. En dat antwoord is velen in het hart gegrift. Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven. Niet om een oordeel over haar te vellen maar om de wereld door Hem te redden.