Preek op zondag 8 december 2024 PG De Achthoek ~ Scherpenzeel
Uit de Bijbel: Lucas 3: 1-18
Stel je voor: er staat een man op het Plein 1940 in Scherpenzeel.
Hij staat te roepen over wat er allemaal verkeerd gaat.
Hij legt zijn vingers op de zere plekken in het dorp, legt onze zwakte bloot, onze onwil.
Het is nog niet te laat, roept hij. Je kunt nog veranderen.
Je kunt tot inkeer komen.
Jij daar, addergebroed! Denk maar niet dat je veilig bent.
Denk maar niet dat jij de gevolgen zult ontlopen.
Deze wereld gaat naar zijn grootje en dat komt ook door jou.
Stel je voor zeg…. Zouden er veel mensen blijven staan om te luisteren?
Zouden ze instemmend knikken
en zichzelf voornemen om het helemaal anders te gaan doen?
Ik ben er een beetje sceptisch over. Maar in ons verhaal gaat het wél zo.
Johannes gaat er met gestrekt been in.
Hij noemt de mensen die massaal gekomen zijn om zich te laten dopen: addergebroed.
Denkt dit gespuis nu werkelijk dat het ergens goed voor is om zich te laten dopen?
Dat ze zullen worden gered zonder daar verder iets voor hoeven te doen?
Voor Johannes is een slecht mens die zich laat dopen nog steeds een slecht mens.
En ook wie behoort tot het volk van Abraham, heeft geen garantie om gered te worden.
Uiteindelijk zit dat maar aan de buitenkant. En het gaat om jouw binnenkant.
Het gaat om jou, of je goede vruchten draagt.
Want als dat niet zo is, kun je net zo goed worden omgehakt.
De bijl erin en in het vuur ermee.
Dat is een straffe boodschap, een echte donderpreek.
En het bijzondere is dat de mensen niet weglopen.
Kennelijk komt Johannes oprecht over in zijn bezorgdheid en in zijn kritiek.
Even iets over de context van de donderpreek.
Die lezen we af aan de eerste regels van ons verhaal:
In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus Judea bestuurde, en Herodes tetrarch was over Galilea, zijn broer Filippus over het gebied van Iturea en Trachonitis, en Lysanias over Abilene, en toen Annas en Kajafas hogepriester waren….
Achter die namen en plaatsen schuilt een verhaal van onderdrukking en ellende
dat op springen stond.
Rome had al zo’n honderd jaar geregeerd over het gebied
maar sinds Tiberius keizer is, is de situatie verslechterd.
Tiberius is een wrede keizer en heeft nu ook zijn mannetjes in Judea en Galilea.
Vanuit de tempel is niet veel verzet te verwachten.
Die werken eerder méé dan tégen de vijand; alles omwille van de lieve vrede.
Iedereen ziet dat het zo niet verder kan. Maar wat dan?
De situatie heeft alles in zich om moedeloos te worden.
Of om cynisch te denken dat het toch nooit meer goed komt.
Maar de mensen die massaal naar Johannes komen
die vrijwillig naar zijn donderpreek komen luisteren,
hebben een heel andere motivatie.
Velen geloofden dat er een vernieuwingsbeweging zou komen,
waardoor God zijn verbond met zijn volk zou herstellen.
De oude profeten hadden daar toch over gesproken?
En nu staat daar ineens die man die wel iets heeft van een profeet.
Hij staat daar om mensen te dopen.
Om dóór de Jordaan te trekken.
Zoals hun volk lang geleden vanuit Egypte door de zee trok,
op weg naar een bevrijd bestaan.
En daarna door de Jordaan, beloofd land in.
Nu leven ze opnieuw in onderdrukking en hopen zij op bevrijding.
Van déze onvrijheid hebben de profeten gezegd
dat die het gevolg is van hun zonden.
Omdat zij liever afgoden dienden dan God.
Omdat zij maar raak hebben geleefd
zonder zich te bekommeren om de nood van de ander, of het recht van de ander.
De laatste profeet, Maleachi, had gezegd:
keer terug naar God, dan zal God naar jullie terugkeren. (Maleachi 3:7)
Precies wat die Johannes nu ook zegt.
Ze lopen niet weg voor zijn waarschuwende vinger maar vragen aan Johannes:
Wat moeten we dan doen?
De mensen die Johannes aanhoren staan open voor de mogelijkheid
dat er iets kan veranderen. Én dat zij daar aan kunnen bijdragen.
‘Wat kan ik doen?’ klinkt heel anders dan ‘Kan ik er wat aan doen?’
‘Wat kan ik doen?’ heeft een heel andere verwachting dan:
‘Daar is toch niets meer aan te doen?’ Of: ‘Laat een ander eerst maar eens wat doen.’
Een betere wereld begint bij jezelf, klonk het ooit in een reclamespotje.
Ik denk dat het begint bij het besef dat je ook deel bent van het probleem.
Een radartje, misschien maar klein, in een wereld die verhardt, maar hoe dan ook,
je bent er deel van. Schuldig aan. Om dat grote woord ook maar te gebruiken.
Daar komt die vraag vandaan, wat moeten we doen.
Het blijkt verrassend eenvoudig om een vernieuwd mens te zijn.
Deel hebben aan Gods nieuwe wereld is goedbeschouwd heel aards.
Heb je twee stel onderkleren? Deel dan met wie er geen heeft
en doe hetzelfde met je eten. Johannes roept niet op tot grote daden;
hij heeft geen helden nodig maar mensen die opnieuw verstaan wat het betekent om bij Gods volk te horen. Dat volk dat geroepen is om licht voor de wereld te zijn.
‘Wat moet ik doen’, vragen de tollenaars.
In plaats van hen de les te lezen dat ze om te beginnen helemaal geen tollenaar moeten willen zijn, zegt Johannes dat ze niet meer tol moeten vragen dan voorgeschreven is. Blijf eerlijk binnen de grenzen van je beroep en maak geen misbruik van de macht die jou gegeven is.
‘Wat moet ik doen’, vragen de soldaten.
En ze krijgen geen preek dat ze de wapens neer moeten leggen maar dat ze betrouwbaar moeten zijn.
Wees betrouwbaar in je werkomgeving. Zoek je weg als een gelovig mens.
Je hoeft niet overal iets van te vinden of te denken. Je kunt iets doen.
Laat je niet verlammen omdat je denkt dat vrede een utopie is.
Maar stel jezelf steeds weer de vraag: Wat kan ík doen? Wat kan ik dóen?
Maak de weg voor de Heer gereed. Maak recht zijn paden, roept Johannes.
Hij bereidt hen voor op de komst van de Messias.
Het past bij deze Adventstijd; inkeer en zelfreflectie.
Bij onszelf te rade gaan waar wij schuldig staan en wat wij zouden kunnen doen
om Jezus in ons leven welkom te heten. Om zijn licht zichtbaar te maken.