overweging op kerstmorgen 2024 ~ PG De Achthoek Scherpenzeel
uit de Bijbel: Lucas 2: 1-15 en Johannes 1: 1-14
Het zijn met recht de donkere dagen voor kerst. Er is zelfs een record gevestigd.
Niet eerder deze eeuw verliepen de dagen voor kerst zo treurig.
Voor het journaal werden mensen op straat geïnterviewd.
Ze gebruikten woorden als grijs en grauw, en verlangen naar de zon.
Er werden tips gegeven tegen somberte en winterdips.
Maar ik heb niemand zijn twijfel horen uitspreken of de zon ooit nog terug zou komen.
Ik vond het een mooie samenvatting van de betekenis van kerst.
Hoe somber en grauw de tijden ook zijn, we mogen het licht blijven verwachten.
Licht voor de wereld, licht in ons bestaan.
Met evenveel vanzelfsprekendheid als wij verwachten dat de zon niet is verdwenen mogen wij verwachten dat God er is.
Zó begint Johannes zijn kerstevangelie, met het licht van het begin,
het oerbegin van de schepping; licht dat zich niet laat verduisteren.
En dat goddelijke licht werd mens.
In Jezus woonde God onder de mensen, vol genade en waarheid.
Je zou kunnen zeggen dat God daarmee een enorm risico nam.
Want zo leuk en gastvrij zijn mensen niet.
Lucas vertelt het heel beeldend.
Over Jozef en Maria, hun zwerven langs ’s Heren wegen
omdat een keizer dat zo bepaald heeft.
Over geen plaats, een stal en een voerbak.
Johannes vertelt over duisternis, over zonde,
en dat de wereld niet klaar was om Jezus te ontvangen.
Een risico dus. Maar ook een enorme daad van vertrouwen.
Om zichzelf zo te binden aan de wereld, aan de mensen.
Om zijn zoon te sturen, mens onder de mensen, van vlees en bloed, kwetsbaar.
Zou God soms ook niet twijfelen dat het erín zit, in mensen.
Zijn licht. En dat het er ook wel weer een keer uit komt.
Nelson Mandela schreef over de tijd van zijn gevangenschap:
‘Zelfs in de meest uitzichtloze tijden in de gevangenis,
als mijn kameraden en ik tot het uiterste werden gedreven,
zag ik soms een glimp van menselijkheid in een van de bewakers,
misschien maar een seconde lang, maar het was voldoende om me gerust te stellen, zodat ik weer verder kon. De goedheid van de mens is een vlam die wel verborgen, maar niet gedoofd kan worden.’ (De lange weg naar de vrijheid, blz 561)
Mandela bleef weg bij het denken in vijandbeelden.
Hij liet zich niet ontmenselijken, tot een nummer maken,
door zelf mens te blijven, en door de anderen als mens te blijven zien.
Ik denk dat dat het belangrijkste appel is dat uitgaat van de menswording van Jezus.
Hij leefde onder de mensen.
Hij leefde méé, deelde het gewone leven, ook de grauwe dagen, de rauwe dagen.
Hij ging het gesprek aan, was uit op ontmoeting.
Hij stelde grenzen aan het kwaad. Hij was mens en medemens.
Vol van genade en waarheid.
Het mens-zijn dat bij God vandaan komt, de mens die iets van Gods grootheid laat zien,
kenmerkt zich door genade en waarheid.
Het licht van God, het ware licht dat ieder mens verlicht,
straalt daar waar mensen genadig zijn en waarachtig.
Dat gaat dwars tegen de genadeloosheid in
waarmee wij elkaar soms afrekenen, oordelen.
We kunnen elkaar zo in wrok dingen nadragen die eens zijn gezegd of nagelaten.
We kunnen genadeloos mensen in een hoek zetten, labelen.
‘Al die ….’ vul maar in. Buitenlanders, homo’s, boomers, bomenknuffelaars…
Jezus was een genadig mens.
Hij veroordeelde de zonden van de mensen, maar niet de mensen zelf.
Hij was vol vergeving en ontferming. Ook voor hen die buiten de boot vielen.
Of juist voor hen. Hij was immers gezonden door zijn God die genadig is.
Als Zoon was Hij sprekend zijn Vader. In genade wees Hij de weg om te gaan.
En opende Hij de deur naar goed leven, eeuwig leven.
En Hij was vol waarheid.
Hoe ontdek je die vandaag in de chaos van informatie, nepnieuws, meningen?
Hoeveel waarde wordt er aan gehecht in alle leugenachtigheid, bedektheid?
Wat is waarheid als mensen langs ’s Heren wegen zwerven, op zoek naar veiligheid,
een plaats om te slapen en te eten?
Is de waarheid dat ze best terug kunnen naar hun eigen land?
Zijn verhalen over overlast de waarheid?
Of is de waarheid dat een mens nu eenmaal moet slapen en eten?
Wat is waarheid als een meningsverschil een familie uit elkaar trekt?
Is dat het gelijk van de een of van de ander?
Of is de waarheid dat er verdriet is. Dat het niet zo hoort te gaan.
Dietrich Bonhoeffer, Duits predikant die zich verzette tegen Hitler,
schreef over de waarheid en nam als voorbeeld een meester op school.
De meester vraagt in een volle klas aan een van de kinderen
of zijn vader nog elke avond dronken thuis komt.
Deze meester zoekt niet naar de waarheid.
Al is de vraag feitelijk te beantwoorden.
Als hij écht op zoek zou zijn naar de waarheid, zou hij de leerling apart nemen
en hem vertellen dat hij weet wat er speelt.
Dan zou hij meeleven en vragen of hij kon helpen. (voorbeeld gelezen in artikel De heilige zoektocht naar waarheid, Frits de Lange, Volzin november 2024)
Dát is waarheid.
Jezus leefde vol van waarheid onder de mensen. Hij was mens.
En Hij zocht naar wat ziek was, Hij vroeg naar wat kapot was gemaakt.
Waarheid gaat over verdriet, over blij zijn, over gekwetst zijn, over schuld.
Het is een manier van leven waardoor je mét die ander gaat praten,
in plaats van óver hem.
Genade en waarheid gebeuren dáár waar mensen elkaar aankijken,
oog hebben voor elkaar, een luisterend oor, een open deur,
een hartelijk gebaar voor een kind.
In dát mens-zijn wordt de grootheid van God zichtbaar.
Het zijn glimpen van licht, waardoor wij het duister kunnen verdragen.
Niet keizer Augustus, het bewind van Quirinius over Syrië zijn de waarheid.
Al klinkt het heel feitelijk en historisch.
Dat er een kind wordt geboren, dat is waarheid.
Dat er vreugde is, en hoop voor de wereld.
Misschien wordt er een record gevestigd,
omdat het nog nooit zo lang en zo intens donker is geweest op de aarde.
Wanneer zal het weer écht licht worden.
Dat vroeg een oude rabbi eens aan zijn leerlingen:
Hoe kun je het moment bepalen,
waarin de nacht ten einde is en de dag begint?
Is het 't moment als je uit de verte
een hond van een schaap kunt onderscheiden?,
vroeg één van zijn leerlingen.
Nee, zei de rabbi.
Is het als je van verre
een dadelboom van een vijgeboom kunt onderscheiden?,
vroeg een ander.
Nee, zei de rabbi.
Maar wat dan?,
vroegen de leerlingen.
Het is als je in het gezicht van een mens kunt kijken
en daarin je zuster of je broeder ziet.
Tot dat moment is de nacht nog bij ons.