overweging op zondag 17 november 2024 PG De Achthoek ~ Scherpenzeel
In deze dienst vieren we de Maaltijd van de Heer.
Uit de Bijbel: 1 Korintiërs 11: 17-29 en 1 Korintiërs 12: 12-27
Denk eens terug aan de voorjaarsfuif. Aan de herfstfuif. Wat hadden we het goed met elkaar. Iedereen had wat meegenomen en zo ontstond een feestelijk buffet waar iedereen van kon eten. We voelden ons rijk en gelukkig. Niet alleen met al dat lekkere eten maar ook met het gevoel van verbondenheid en vriendschap. Het deed wat met ons. Zoals het iets met mensen doet om samen aan tafel te zitten. Dat moment dat alle kinderen thuis zijn. Of dat je goede vrienden weer ziet. Daar gaat zegen van uit.
Die verbondenheid en zegen zijn in de gemeente van Korinte verdwenen. Er wordt over van alles gediscussieerd en geruzied. Daar reageert Paulus op met zijn brief. En nu hij toch aan het schrijven is, wil hij ook wel wat kwijt over de samenkomsten, in het bijzonder over de maaltijd van de Heer. Over hoe onwaardig het is wat de gemeente doet.
Wat is er aan de hand: In het vroege begin was het avondmaal ook een echte maaltijd. Iedereen nam iets mee, om er samen van te eten. Maar wat gebeurde er: mensen aten alleen zelf van wat ze hadden meegebracht. Zodat mensen die weinig hadden meegebracht, ook weinig hadden en zelfs honger hielden, terwijl anderen zich vol aten en dronken werden. Aan de maaltijd werd pijnlijk duidelijk dat de een meer te besteden had dan de ander. De kloof tussen arm en rijk, die in de samenleving zo zichtbaar was in die tijd, doortrok op een lelijke manier ook de samenkomst van de gemeente. Als je van de honger komt, zegt Paulus, kun je beter eerst thuis je maag vullen.
Want het is mensonwaardig om zelf gulzig te zijn en de honger van de ander niet te stillen. Het is een gemééntelid onwaardig om zonder oog voor de ander van het brood te eten en van de wijn te drinken. Wie geen voorrang geeft aan de behoefte van de ander, doet de eenheid van de gemeente geweld aan. De gemeente is dan niet geloofwaardig. En als de gemeente niet geloofwaardig is, dan zegt dat ook iets over de geloofwaardigheid van Christus. Laten gemeenteleden daarom eerst bij zichzelf te rade gaan hóe zij aan tafel zitten, hóe ze eten en drinken. Het is niet zomaar een maaltijd; het is niet alleen maar een herhaling van wat Jezus heeft gedaan, of een herinnering. In de maaltijd is de Heer zelf aanwezig. En wie geen oog heeft voor zijn tafelgenoot, heeft ook geen oog voor God. Die staat schuldig tegenover Hem en roept zijn veroordeling over zichzelf af.
Voor veel mensen klinken de woorden ‘Je eet en drinkt je een oordeel’ genadeloos in hun hoofd en hart. Ze voelen zichzelf daardoor niet waard om avondmaal te vieren. Dat is een verdrietige conclusie van een verkeerde uitleg van Paulus’ woorden. Je zou er juist wél bij moeten zijn. Om de verbondenheid en zegen van het samen zijn te ervaren.
Met elkaar. Maar ook met Christus. Aan de tafel mogen we ons bewust worden van onze rijkdom. Of juist van onze armoede, in alle opzichten. We oefenen ons in eenheid, omdat we deel krijgen aan het lichaam uit één stuk. Lichaam van Christus. Gebroken en gedeeld voor ons.
Bij het vieren van de maaltijd, of dat nu gewoon thuis is of in de kerk, hoort een zekere toegefelijkheid. Bereidheid om te geven, om in te schikken en plaats te maken, om te slikken en te zwijgen in plaats van te benoemen en te oordelen. Er hoort een goed gesprek bij, misschien wel over wat er zo mis is gegaan. Over fouten. Over verdriet. Aan tafel mag het gaan over verzoening, over samen je brood eten.
Aan de tafel zijn we één. Want niemand kan worden gemist, zoals in een lichaam geen lichaamsdeel of orgaan kan worden gemist. Het is geen optelsom van losse onderdelen maar een wezenlijk geheel met een eigen samenhang. Een eenheid die bestaat ondanks de diversiteit. Die eerste gemeente bestond uit gemeenteleden met een Joodse achtergrond. En die was heel anders dan die van gemeenteleden met een Griekse achtergrond. Er waren slaven en vrije mensen, armen en rijken. Maar die verschillen zouden er niet toe moeten doen.
Dat is een hele uitdaging. Dat is hard werken. Als we eerlijk zijn: ook voor ons. Hoe verleidelijk is het om ouderen belangrijker te vinden dan jongeren, of andersom. Hoe verhoudt zich de vooruitstrevendheid van de een met het verlangen te behouden van de ander. Hoe lastig is het om elkaar vast te houden rondom thema’s die ons aan het hart gaan. Denk alleen al aan hoe de kerkelijke gemoederen worden beziggehouden door de oorlog tussen Israël en Gaza. Dat holt de gemeente van Christus uit.
Het lijkt juist in deze tijd des te belangrijker om als gemeente van Christus de eenheid in onszelf te zoeken en te bewaren. Om wijs te zijn, bedachtzaam in ons spreken, met de wil om te luisteren in plaats van zelf gehoord te worden. Want het oor is net zo belangrijk als de mond; en de mond is net zo belangrijk als het oog. Als we dát nu eens zouden kunnen uitstralen naar buiten toe. Als we ons daarin eens zouden kunnen oefenen zodat we ons ook staande kunnen houden in de wereld van vandaag, waar het zo ingewikkeld is geworden om iets van gemeenschappelijke grond te vinden. We zijn er de afgelopen dagen getuige van geweest hoe hard het werken is om eenheid te bewaren en geloofwaardig te houden. Hoe makkelijk het is om mensen wég te zetten; hoe riskant.
Ik vind het soms moeilijk om me eraan te onttrekken. Ik merk dat het trekkracht heeft, zo’n opstekende storm van meningen, overtuigingen en ervaringen. Het lijkt alsof er van je wordt verwacht dat je ergens iets van vindt. Dat je kiest voor het een of het ander en dat luid verdedigt.
Laat dit moment met elkaar tegenkracht bieden. We worden gevoed en gesterkt door het brood dat leven geeft; het brood dat ons verbindt met Christus. En we bidden om zijn Geestkracht om te blijven inzetten op eensgezindheid in een wereld die dat zo hard nodig heeft.