preek op zondag 29 september 2024
uit de Bijbel: Psalm 23 en Matteus 14:22-33
‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.’ We schrijven deze uitspraak toe aan Pipi Langkous. Het zou evengoed op Petrus kunnen slaan. Hij is de eerste die door Jezus wordt geroepen en hij zegt meteen ja. Zonder er verder bij na te denken. Het moet een aardige vent zijn geweest, enthousiast en met een beetje bravoure. Ruwe bolster, blanke pit. Hij is de eerste die inziet dat Jezus de Messias is. Maar de consequenties ervan overziet hij niet. Hij wordt door Jezus ‘Rots’ genoemd, fundament voor zijn kerk. Maar hij valt in slaap als Jezus hem vraagt te waken en te bidden. Hij verloochent Jezus uit angst en heeft er meteen enorm spijt van.
Petrus is degene die grote sprongen maakt in zijn geloof en dan meteen weer terugvalt. Al is hij de eerste apostel en staat hij aan de wieg van de kerk, je kunt van hem houden omdat hij zo dichtbij komt. Hij lijkt op ons in ons vallen en opstaan, in onze goede wil en ons falen. Petrus is, net als wij, een mens die Jezus afkeuring en veroordeling verdient maar ook zijn vergeving en goedheid ontvangt.
Petrus is het die na een lange nacht geworsteld te hebben met de storm, tegen Jezus zegt: als U het bent, zeg me dan dat ik naar U toe moet komen.
Ze zijn vast tot op hun bot toe koud geworden. Hebben blaren in hun handen van de touwen en dan zien ze een gestalte over het water komen. Een geest! Alsof hun ergste angsten bewaarheid worden. Want in Bijbelse wateren wonen demonen en geesten, en huizen onze diepste angsten. Het is gedaan met ze.
Maar Jezus stelt hen gerust. Houd moed. Ik ben het. Wees niet bang.
Het is voor Petrus niet genoeg. Hij wordt niet gerustgesteld. Als Jezus het is, dan….
Laat Jezus het maar bewijzen door de namen te noemen van wie er in de boot zitten;
of laat Jezus het maar bewijzen door te vertellen wat ze de dag ervoor hebben gedaan.
Maar Petrus vraagt om een ander bewijs: Zeg me dat ik naar U toe moet komen. Laat mij lopen op het water. Laat me zien dat ik het kan, dat ik het durf. Neem mijn angst weg en geef mij moed. En Jezus zegt: Kom. Petrus zwaait zijn benen over de reling, laat zich zakken en begint te lopen. Maar dan voelt hij de kracht van de wind en wordt opnieuw bang en hij begint te zinken.
Is het jou wel eens overkomen, dat je vol vertrouwen, misschien wel bravoure, ergens aan begon en toch begon te twijfelen? En dat je juist daardoor door de mand viel, begon te zinken, viel.
Als een kind dat leert fietsen. Vader of moeder ernaast. En als het vaart heeft roept het vol bravoure: laat maar los. Het gaat geweldig. Maar dan merkt het hoe hard het gaat, ziet een onverwacht stoepje, begint te zwabberen en valt om.
Of misschien toen jij iets wilde zeggen tijdens een vergadering, of voor een groep mensen. Je weet waar je voor staat, wat je wilt zeggen. Je begint goed maar dan zie je hoe mensen naar je kijken, misschien lees je iets aan hun gezichten af -afkeuring, verveling- en je krijgt het warm, begint te stotteren.
Je begint vol goede moed aan een behandeling om beter te worden. Maar dan komen de bijwerkingen. Je voelt je ellendig en ziek. En bang. En de vraag: komt het nog goed draait 180 graden naar: het komt nooit meer goed. We zinken allemaal wel eens naar de bodem.
Petrus schreeuwt het uit: Heer, red mij. Meteen strekt Jezus zijn hand uit en grijpt hem vast. Gered. Gelukkig. Maar dan Jezus’ scherpe woorden: Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?
Wie wil dat horen uit de mond van Jezus? Tegelijkertijd stellen we onszelf wel die vraag: waarom twijfel ik zo? Waarom heb ik zo weinig geloof als het erom spant? Waarom ben ik zo bang om het over te laten aan God, om het in zijn hand te leggen? Omdat ik niet weet waar ik uitkom als ik op mijn fietsje zit en maar door en door blijf fietsen. Omdat ik niet weet hoe die diep ik zal vallen als ik vol vertrouwen een stap ga zetten. Omdat ik niet weet of ik ooit de oude weer wordt na de behandeling, of dat ik zal blijven leven of dat ik misschien doodga, en dan... Waarom twijfel ik? Omdat ik het nog nooit gedaan heb, en ik weet niet of ik het wel kan. Niet echt.
Er is zoveel dat ons geloof aan het wankelen brengt. Dat twijfel zaait over God. We geloven dat Hij bij ons is, naast ons gaat. Dat Hij de wereld in zijn hand houdt en nooit los zal laten. Maar hoe verhoudt zich dat tot alles wat er in de krant staat. Hoe verhoudt zich dat tot mijn persoonlijke verdriet en nood?
Natuurlijk twijfelen we. Omdat we bang zijn. Want de zee is wild, de golven zijn hoog. Het leven is onvoorspelbaar en wij hebben geen controle over het lot dat ons te wachten staat. Dus krijgen we twijfels. En die twijfels vertellen ons dat we geloof hebben. Misschien niet veel. Maar genoeg om te schreeuwen om hulp. Genoeg om bij de hand genomen te worden. Net als Petrus hebben we zowel ons geloof als onze geloofstwijfel. We vatten moed om over water te lopen en we zinken net zo hard om vervolgens om hulp te roepen.
In de Bijbel is water een rode draad. Elk verhaal met een hoofdrol voor het water vertelt dat het menselijk bestaan een hachelijke onderneming is. Meteen al bij het begin. Een van de eerste dingen die God doet is het scheiden van de oerwateren. Een deel van het water bergt Hij op boven de hemelkoepel. Een deel laat Hij samenstromen in zeeën en rivieren. Zo ontstond de aarde; zo kreeg de mens grond onder voeten.
Maar het was vanaf het begin een hachelijke zaak. Met water boven en onder. Noach in zijn ark wist dat. Mozes, lopend over de bodem van de zee, wist dat. Jona in de grote vis wist dat. Wij leven bij Gods gratie.
De mensen die zich lieten dopen door Johannes en met een ferme hand onder water werden geduwd om proestend en naar adem happend weer boven te komen wisten dat.
En Petrus ontdekt dat ook.
Gelukkig maar dat Petrus bang wordt en zinkt. Gelukkig maar dat hij het uitschreeuwt om gered te worden. Wat hebben wij aan het voorbeeld van een leerling van Jezus die fluitend uit de boot stapt. Zich niets aantrekt van de wind en de golven en zonder aarzeling naar Jezus toe wandelt? We hebben er niets aan omdat het ver van ons afstaat. Want geloven is ingewikkeld. Als gelovige mensen zijn wij ingewikkelde mensen. Ja, wij geloven. En ja, wij hebben onze angsten en twijfels. Ja, wij willen een goede volgeling van Jezus zijn en ja, wij vallen tegen. Ja, wij stappen vol vertrouwen uit de boot, zien onze angsten onder ogen. En ja hoor, wij zinken ook. Het is bijna nooit het een of het ander. Het is allebei. We voelen ons gedragen en verstijfd van angst voor wat ons te wachten staat.
Maar wie nooit zinkt, hoeft niet gered te worden. Wie nooit valt hoeft niet te worden opgevangen. Wie niet twijfelt, heeft Jezus niet nodig. Onze angst herinnert ons eraan dat we zijn wie we zijn: kwetsbaar, feilbaar, tegelijkertijd moedig en bang. Het is niet zo dat wie gelooft nooit meer bang hoeft te zijn. We geloven juist omdát we bang zijn. We diepen in onszelf het vertrouwen op dat Jezus onze hand zal grijpen als wij dreigen te zinken. En Hij zal dat vertrouwen niet beschamen. We mogen rekenen op zijn goedheid. Hij zal ons ook de scherpe vraag stellen: waarom heb je getwijfeld? Als een terechtwijzing. Nooit als afwijzing. Hij zal ons helpen weer in de boot te gaan zitten. Die boot waar we sowieso in zaten omdát we geloven, omdát we vertrouwen hebben en hem willen volgen. Zo goed en zo kwaad als het gaat.
Als Petrus weer zit, de storm is gaan liggen en de angst is geweken, werpen de leerlingen zich voor Jezus neer en zeggen: U bent werkelijk Gods Zoon! De nood leert ons bidden. En als de nood voorbij is leren we danken.
*Voor deze preek heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het boek The Seeds of Heaven van Barbara Brown Taylor.