Blog

zolang mijn vader las

 

Dag in dag uit nam hij het woord,

mijn vader, gedragen en kalm

gaf hij zijn adem aan een psalm,

zoals dat na een maaltijd hoort.

 

Ik wist: aan alles was gedacht,

het kwam wel goed. Geduldig bracht

hij ons naar de vertrouwde verte

met wuivend riet en struikgewas

en in dit waterlandschap werd de 

waarheid een pad door het moeras,

een weg, veilig genoeg om er te

wandelen, zolang mijn vader las.

 

 

In de kerk zat ik naast mijn vader. Tijdens de preek leunde ik tegen hem aan, mijn hand in de zijne. Van de dominee interesseerde me vooral de manier waarop zijn wijde mouwen schaduwen maakten op het gordijn achter hem. Hij was net een grote vogel. Het gevoel bij de kerk was warm en dat gevoel strekte zich makkelijk uit naar God. Wat kon Hij anders zijn dan goed en liefdevol? De Bijbelverhalen van de Zondagsschool en de ‘Bijbelse geschiedenis’ op de basisschool waren warme dekens en stelden mij niet voor vragen. Sterker nog, zij brachten mij de veiligheid die ook Harmen Wind verwoord in bovenstaand gedicht ‘Weg’. 

 

Af en toe denk ik nog terug aan dat meisje. Zij viel al lang geleden van haar geloof van toen. In de loop van de tijd is mijn geloof veranderd. Dat kan ook niet anders, want ik ben zelf veranderd en de tijd is zoveel anders dan toen. Was het eerst niet gepast of kwam het niet in mensen op om vragen te stellen bij het geloof, later deden theologen met hun inzichten en vragen stof van eeuwen opwaaien. Tijdens een bijeenkomst van de Academiestraat vertelde iemand dat het eind jaren ’70 of begin jaren ’80 moet zijn geweest dat prof. Labuschagne op een gemeenteavond (!) kwam vertellen over zijn boek: ‘Gods oude plakboek’ waarin hij uit de doeken doet dat wetenschappelijk verworven inzichten haaks staan op de traditionele, simplistische, opvattingen over het ontstaan van het oude testament. 

Sommigen vonden het vloeken in de kerk. Anderen haalden opgelucht adem dat er ruimte kwam voor hun vragen; dat er aandacht kwam voor andere inzichten dan de leerstelligheid van de kerken. We hebben met elkaar moeten leren dat alles zich ontwikkelt, ook het geloof, en dat geloven niet op gespannen voet kan staan met de 

inzichten die zijn opgedaan door de moderne wetenschap en met onze eigen rationaliteit. Aan de andere kant wil ik ook wel aantekenen dat geloven te maken heeft met onze diepste gevoelens en dat we ruimte moeten laten voor hart en Geest en verwondering. 

 

Die spagaat tussen gezond verstand en iets als verwondering heb ik, achteraf beschouwd, gevoeld tijdens de religielessen van mw. Kors op het Johannes Calvijn-gymnasium. We hebben wat af gediscussieerd over de vraag of we nu voor de evolutie of voor de schepping moesten zijn. Begin jaren ’80 moest je kennelijk nog kiezen, terwijl ik nu weet dat het mogelijk is om beide hoog te houden en toch je geloof te behouden. 

 

Tijdens een van de eerste colleges van mijn studie theologie werd de spot gedreven met een documentaire over de zoektocht naar restanten van de ark van Noach. Na mijn eerste bevreemding kwam eigenlijk meteen de opluchting: het verhaal kreeg er een enorme ruimte door. Het mocht tot mijn verbeelding spreken; het mocht tot mijn hart spreken. Nooit heb ik me sindsdien meer druk gemaakt over de vraag of iets ‘echt gebeurd’ of ‘niet waar’ is. Liever dan zoeken naar waarheid houd ik me bezig met de vraag wat van waarde is voor ons leven van vandaag. Het lijkt me ook een van de belangrijkste winstpunten dat we ons niet langer bezig hoeven houden met waarheidsvinding. Uitloper ervan is dat we ons ook veel minder druk maken over dogmatische kwesties en ons daardoor sneller thuis voelen bij elkaar. De drang om elkaar te overtuigen van ons gelijk is verdwenen. Het gaat om wat we gezamenlijk beleven en niet om waar we het over eens zijn. 

 

We hebben met elkaar heel wat losgelaten. We leerden zelf nadenken en onder invloed van Kuitert, ter Linden en zoveel anderen, ontgroeiden we de veiligheid van de vaste geloofswaarheden. Of we ontworstelden ons eraan. Dat kan ook. Maar we kregen er ruimte voor terug. Ruimte om ons zelf te zijn. Ruimte om vrijmoedig te delen wat voor ons persoonlijk van waarde is; en ruimte om de ander te bevragen op zijn of haar geloof, zonder de drang tot overtuigen. Boven het theologisch gelijk uit zijn we gelijken in dát we geloven, niet om wát we geloven. Dat vraagt wel wat van een gemeente. Zie bijvoorbeeld de potpourri die onze orde van dienst soms is. Het vraagt ook dat we ervoor waken het zo met elkaar eens worden dat er helemaal geen gesprek meer plaats vindt. Het moet geen slappe hap worden! 

 

‘Zolang mijn vader las’ was het waar: met God is er een doorkomen aan en zal een rechte weg gebaand worden door wat ons maar overkomt en naar het leven staat. De gemeente van Christus is begonnen met luisteren: op de eerste paasmorgen zegt de engel tegen de beide Maria’s: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd. Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’ Er was niets te zien, maar wat was er veel te horen! Zo werden zij de eerste verkondigers van goed nieuws. Terug naar Galilea moeten zij, terug naar de plek waar het allemaal begonnen was. Wat kun je daar anders dan vertellen hoe het is geweest en opnieuw gaan in zijn voetspoor? 

 

Zolang ik mij verbind met de weerbarstige verhalen over dood en leven, niet als journalist die uit is op waarheidsvinding maar als gelovig mens die er op uit is God en mensen te leren kennen, zolang is het waar. Het verhaal brengt mij in beweging. 

Dus lees ik de verhalen, het liefst samen met anderen, in een pastoraal gesprek of groep, om te delen wat we er in vinden. Ik lees mensen en zuig in mij op hoe zij het geloof in hun leven een plaats geven en ik trek me op aan wat hen bemoedigt en inspireert. Ik lees om mij heen de aanwezigheid van God, in een ‘toevallige’ ontmoeting, in mijn verwondering over de lente of als ik getuige ben van zijn barmhartigheid in de zorgzaamheid van de ene mens voor de andere. 

 

Dat meisje van toen: ik ben het niet meer en toch heb ik dezelfde liefde voor het verhaal en is het daardoor dat ik erop vertrouwen dat leven met God een begaanbare weg is. 

 

Lyonne Verschoor-Schuijer