Twee dingen blijven me deze week bezighouden. Het eerste is een kort gesprek met iemand die nog vol zat van de preek van de gastdominee die in zijn kerk was geweest. Deze had gezegd: wij zijn allemaal nullen. En Jezus is een tien. Dat zat hem hoog. Het voelde als ‘zwaar, zeker nu er samen ook avondmaal gevierd zou worden. Een nul zijn… nooit goed genoeg. Je kunt het wel proberen maar je zult altijd tekort schieten. Mijn moeder zong het met een oud liedje mee: Als je voor een dubbeltje geboren bent, dan word je nooit een kwartje.
Het tweede is een leeravond rondom Henri Nouwen. We lazen met een groep enkele teksten uit: Een parel in Gods ogen. Het ging over de geliefde. ‘Jij bent mijn geliefde’ (Marcus 1:11) is voor ieder mens de diepste waarheid. Het is de basis waaruit je leven mag. God zegt: jij bent mijn geliefde. Jij bent een tien.
Het is makkelijker aan te nemen dat je niets bent, dan te leven vanuit de waarheid dat jij geliefd bent. Het hedendaagse leven komt luid op ons af en we worden onophoudelijk toegeroepen dat het sneller kan, beter moet. De gemiddelde mens moet aan zoveel eisen en verwachtingen voldoen dat de conclusie niet anders kan zijn dan: ik ben lelijk, ik stel niets voor, ik kan er net zo goed niet zijn.
We doen ons uiterste best om ons op social media van onze beste kant te laten zien en etaleren ons succes, ons plezier. Wie kent ons nog echt? Wie heeft weet van onze kleinheid? Het grootste gevaar voor ons ons leven, zegt Nouwen, is gelegen in het afwijzen van onszelf.
Ben ik een nul? Als je me afrekent op mijn succes, populariteit, menslievendheid of weet ik niet wat, misschien wel. Er zijn er zeker die hoger zullen scoren dan ik. Ben ik een nul? Zeker weten van niet! Want ik ben gekend én geliefd door God. Ik probeer weg te blijven bij stemmen die roepen dat ik niet goed genoeg ben. Blader ik door de Bijbel dan kom ik alleen maar nullen tegen. De jongste, de minst vanzelfsprekende, de mens met lek en gebrek, wordt door God geroepen om het voortouw nemen en anderen voor te gaan in (zelf)vertrouwen. Ik denk aan Jacob, aan Mozes die zo tegensputterde toen God hem riep, aan David… de rest vind je zelf wel.
Was Jezus dan wel een tien? Voor mij niet. En dat hoeft hij ook niet te zijn. Hij was degene die zich omringde met de losers en daardoor zelf ook een loser werd. Hij knielde neer om als een dienaar zijn leerlingen de voeten te wassen. Hij koos de weg van de liefde en liep er in dood. Sinds hij die weg is gegaan hoeft niemand zich meer een nul te voelen. Want dat doodgelopen leven, dat je mislukt zou kunnen noemen, was in alle opzichten gelukt. God bevestigde het met leven in eeuwigheid.
Al krimpen mijn gedachten
en raak ik woorden kwijt,
verlies ik taal en tijd,
uw woord is levenskrachtig.
Er zijn herinneringen,
uw hartslag in mijn oor,
als ik uw klanken hoor
en psalmen mee kan zingen.
Bovenstaande tekst staat in het Nieuwe Liedboek in de rubriek ‘levenstijd’ (NL 786). Wie lijdt aan dementie merkt dat gedachten krimpen. Het lukt niet altijd meer om helder te denken. Dingen verliezen hun logisch verband. Met het krimpen van de gedachten wordt ook de deelname aan het sociale verkeer minder. De tijd waarin we leven is gehaast en mensen stellen hoge eisen aan elkaar. Wie niet meer aan kan haken, haakt al snel af. Zeker als ook woorden kwijtraken en deelnemen aan een gesprek moeilijker wordt. Tot taal en tijd helemaal hun betekenis verliezen. Wat is tenslotte tijd als je leeft in het moment en het daarna weer bent vergeten.
Dementie heeft veel met ‘niet’ en ‘niet meer’ te maken. Iemand die lijdt aan dementie kan niet meer autorijden; niet meer de krant lezen of meepraten op een verjaardag; kan uiteindelijk niet meer zelfstandig wonen. Je verdwijnt naar de marge. Soms verdwijn je zelfs helemaal, als mensen zeggen: ‘het is mijn vader niet meer’ of ‘we zijn haar al kwijt voor het einde komt’. Alsof het woorden, taal en tijd zijn die ons kenmerken als mens.
Dementie neemt een mens alles af wat het leven waardevol maakt. En niet alleen degene die eraan lijdt, ook de omgeving. Relaties veranderen. Rollen worden omgedraaid. We verliezen datgene wat we het meest vrezen: onze menselijke waardigheid. ‘Zo wil ik niet leven’ zeggen sommigen. ‘Dat is onmenselijk.’ We doen alsof we pas mens zijn als we iets presteren, als we kunnen denken en praten, maar uiteindelijk is dat niet zo. Wat ons mens maakt is dat wij door God gewild en geschapen zijn. Hij heeft ons zijn adem ingeblazen. Zijn Geest woont in ons. Ook als onze geest aftakelt. Want dat betekent de-mentie. Maar zijn Geest blijft en stroomt door ons bloed. We horen zijn hartslag in ons oor. Gods woord is levenskrachtig. Dat is wat ons leven geeft; dat is wat ons mens maakt.
Er zijn herinneringen…. Alsof je de boekenkast opruimt en alle nieuwe boeken het eerst opruimt. De oude boeken blijven staan. Het boek over de jeugd, het boek met emoties, het boek met vertrouwde gezichten, het boek van de Psalmen. Geert Boogaard dicht:
“Toen wij dachten dat zij niets meer wist,
wilde ik nog iets proberen met een heel oud lied,
niet omdat we verlangden naar een laatste woord,
maar om met haar te schuilen in een psalm.
Ik zei: Ook al ga ik door een dal van de schaduwen des doods …
En zij: Ik vrees geen kwaad.
En ik: want Gij …
En zij: zijt bij mij.”
Lang blijven vertrouwde woorden hangen en zij troosten. En als zelfs die vergeten zijn mogen we erop vertrouwen dat God ons zal onthouden. Hij zal ons niet vergeten. Wij staan in zijn handpalm gegrift. Ook -juist- als wij het niet meer weten, geldt dat Hij bij ons is. ‘Ik ben er’ is zijn Naam. Dat betekent dat hij elk moment is; Hij is in het nu. In het verdriet van het moment, of in het plezier. Precies daar waar de mens, of hij nu lijdt aan dementie of niet, ook is. Altijd in het nu.
Deze tekst is gepubliceerd in het Kerkblad voor de Hoeksche Waard.
De aanleiding om hierover te schrijven ligt in het initiatief om de Hoeksche Waard een dementievriendelijke samenleving te laten zijn. Dat is noodzakelijk. In Nederland heeft 1 op de 5 mensen te maken met dementie. Omdat in de Hoeksche Waard de gemiddelde leeftijd hoger ligt, zal dat hier uit gaan komen op 1 op de 4 mensen.
Vrolijk geel staken ze hun kopje boven het gras. Er kwamen er steeds meer: paardenbloemen. Mijn man is van het gras. Hij ging in de aanval, want als je er eenmaal eentje hebt, weet je dat binnen de kortste keren het gras ermee vol zit. En toch, rijdend over de snelweg, of door de polder, zie ik de weiden vol met die vrolijke, gele bloemen en dan geniet ik er toch ook weer van. Zo uit de verte vormen ze met elkaar een prachtig zomers plaatje.
Als Jezus zijn leerlingen op pad stuurt om zelf boden te zijn van het koninkrijk van God, dan waarschuwt hij hen dat mensen hen soms liever zullen zien gaan dan komen. Zij zullen worden beschouwd als hinderlijk onkruid, dat mensen liever willen uitrukken en verbranden. Als hij hen uitzendt zegt hij: ‘Pas op voor de mensen, want ze zullen je voor het gerecht brengen en je geselen in hun synagogen. Jullie zullen omwille van mij worden voorgeleid aan gouverneurs en koningen en een getuigenis moeten afleggen ten overstaan van hen en de heidenen.’ (Mt 10:17v) Mensen die tegen de waan van de dag in roepen dat het anders kan, anders moet, zijn meestal niet populair. Ze ontmoeten weerstand. Maar het zijn diezelfde mensen die iets van de vrolijkheid en lichtheid van de grote zomer laten zien.
De paardenbloem bloeit fel en kleurig en wordt dan een pluizige bol vol zaadjes die verwaaien op de wind. Met Pinksteren vieren we dat God zijn vertrouwen schenkt aan de mensen. Als Jezus zijn vrienden moet achter laten, laat hij een stukje van zichzelf achter. De Geest van God die hem inspireerde tot levenskunst blaast hij zijn vrienden in. ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest.’ (Johannes 20: 21v) Als de zaadjes van de paardenbloem verspreiden zij zich over de aarde, aangevuurd door God zelf.
Het kan niet anders of de inspanningen van mensen die zich laten aansporen door de Geest van Jezus zullen zich vermeerderen. De vruchten van die Geest zijn aanstekelijk. Liefde wordt meer als je het weggeeft; vreugde wordt groter als die wordt gedeeld, vriendelijkheid zal vriendelijkheid opwekken en wie goedheid zaait, mag goedheid oogsten.
Misschien laat ik er wel eentje staan in de tuin. Zo’n Pinksterbloem.
Stil
Bij een uitvaart lopen we vanuit mijn kerk, De Open Hof, door het park naar de begraafplaats. Een heilzame wandeling van een minuut of tien. Zacht en geleidelijk gaan we over van de herinneringen aan het leven van de overledene naar het definitieve afscheid van de dood en het graf. De wandeling stemt tot nadenken over de kwetsbaarheid en sterfelijkheid van ons mensen. Ons gemijmer wordt tot een geheel met de geluiden van het park; de wind in de bomen, het gesnater van de eenden en de zingende vogels. En soms ook de jonge stemmen van spelende kinderen. Leven en dood, dood en leven, in een weldadig en zinnig verband.
Sinds kort zet ik onderaan de liturgie van de uitvaartdienst dat we ‘in stilte’ naar de begraafplaats lopen. Een noodzakelijke toevoeging omdat mensen het niet altijd op kunnen brengen om in rust die wandeling naar het graf te maken. Liever dan onze gedachten te laten verwijlen bij de doden bespreken we de onbenulligheden van het moment, waarvan het meeste kan wachten tot later bij de koffie. Wat is dat toch? Benadrukken we soms al pratend dat wíj er nog zijn? Bezweren we onze angst voor de dood met geluid alsof we fluiten in het donker? Of voelen wij ons zo heer en meester over het leven dat wij niet hoeven stil worden bij de dood?
Het is bijna 4 mei. We zijn twee minuten stil. Ik denk aan niemand in het bijzonder. Ik ben van na de oorlog. Mijn ouders zijn van na de oorlog. En toch ben ik stil en denk ik na over de kwetsbaarheid van mensen en hun sterfelijkheid; aan mensen die stierven in de strijd om de vrijheid, aan onschuldige slachtoffers, aan kinderen, aan mannen en vrouwen die in verzet kwamen. Wat zij hebben doorgemaakt, de levens die verloren gingen, daar wórd je stil van. En als je bedenkt dat vrijheid nog altijd geen gelopen race is, dat mensen nog altijd slachtoffer kunnen worden om wie ze zijn of wat ze geloven en dat verzet tegen onrecht nog altijd bitter nodig is, dan kun je alleen maar beschaamd zwijgen.
Er zijn mensen die menen lawaai te moeten maken om 20.00 uur op 4 mei. De kalme gang van het gesprek slaan ze zondermeer over; de bedachtzame stilte van hoor en wederhoor hebben zij niet gezocht. Wat is dat toch?
Ik blijf maar denken aan dat ene lied over Jezus: ‘stem die de stilte niet breekt, woord als een knecht in de wereld’. (NL 321:3) Van hem geloven wij dat hij kon spreken zonder de stilte te breken. Zijn spreken was dienend; wat hij te zeggen had droeg bij aan het gesprek. Het liet mensen aan het woord die anders geen recht van spreken hadden, het was helend. Zo te kunnen spreken. En anders zwijgen.