overweging op zondag 27 maart 2022     PG De  Open Hof ~ Oud-Beijerland

4e zondag van de 40-dagentijd

 

uit de Bijbel: Deuteronomium 8: 7-18

 

De Tien Woorden

Je hebt aan een enkel woord genoeg,

tien woorden, voor elke vinger één,

als vingerwijzing hoe God ons leven bedoelt.

 

Ik ben de Heer uw God,

een woord van genadige verbondenheid.

 

U zult geen andere goden dienen,

een woord van een unieke relatie.

 

U zult mijn naam niet zomaar gebruiken,

een woord van respectvolle omgang.

 

Gedenk de sabbatdag,

een woord van rust voor jezelf en stilte voor God.

 

Eer uw vader en uw moeder,

een woord van mensen die veel voor je betekenen.

 

U zult niet doodslaan,

een woord van kostbaar leven.

 

U zult niet echtbreken,

een woord van kwetsbare liefde.

 

U zult niet stelen,

een woord van gerechtigheid in de samenleving.

 

U zult geen vals getuigenis spreken,

een woord van oprechte waarheid.

 

U zult niet begeren,

een woord van grenzen aan je denken en je doen.

 

Woorden die staan als een huis in de tijd,

als een baken van God in de branding van het leven.

 

Woorden om te horen,

woorden om te gehoorzamen,

woorden om te doen,

woorden om te leven,

woorden van God voor ons.

(Dienstboek PKN, E.P. van der Veen)

 

een land om van te dromen

Zo lang de mensheid bestaat, zo lang bestaat er ook een land om van te dromen. Het heeft verschillende namen. Arcadië, land vol bloemen, fruit en bossen, helder water, vogelzang en altijd zomer. (Romeinse literatuur, Vergilius) Eldorado, land vol goud. (Zuid-Amerika) Utopia. (Thomas More) Droomland, Luilekkerland of Neverland. Een gedroomde plek waar het leven goed zal zijn. En heel. Misschien heet dat land wel gewoon ‘vrede’ of ‘vrijheid’.

De Israëlieten zijn onderweg naar een land van melk en honing. De profeten droomden van de berg Sion waar alle volken heen zouden optrekken. Om daar in harmonie en vrede gast aan Gods tafel te zijn. (Jes 25) ‘Tot ziens in Jeruzalem’ zeiden de Joden die verspreid leefden over de hele wereld tegen elkaar. De gedroomde stad.   

Johannes droomde op Patmos van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zonder tranen, zonder dood, omdat dat allemaal voorbij zou zijn. (Openb 21) En Jezus preekte overal over Gods koninkrijk dat nabij is, zelfs zichtbaar voor wie het wil zien.

Wie draagt geen stad, geen dorp, of misschien alleen maar een huis, een weiland, een tuin, een bloem uit dat land in zijn eigen ziel? Hoe vol is de wereld, hoe vol de geschiedenis, hoe vol ons hart van dat enige, bovenzinnige, lieve, beloofde en ongrijpbare land? (Jan Nieuwenhuis, De tocht van de mens, 89)

 

Dat land om van te dromen geeft richting aan. Een doel. Iets om voor in beweging te komen. Dáárom zijn de Israëlieten met Mozes mee gegaan. Toen God Mozes riep sprak Hij niet alleen van uittocht, maar meteen ook van intocht, van het in bezit nemen van een land van melk en honing. (Exodus 3) De droom is hun motivatie geweest, de motor. Maar op het moment dat wij vandaag in het verhaal stappen is de motor even stil gevallen.

 

Het volk bivakkeert de berg Horeb, in de vlakte bij de Jordaan. (Deut 1:6-8) Ze zijn er bijna, maar nog niet helemaal. Ze zitten er best lekker. Het voelt alsof God dichtbij is. Want daar op die berg heeft Mozes God ontmoet. (Exodus 33) De berg is een houvast, een toevluchtsoord. Daar weten ze zeker dat ze Gods kinderen waren omdat God dat op die plek heeft bevestigd. Maar dan schraapt Mozes zijn keel en zegt: We hebben nu lang genoeg stil gezeten. Het wordt tijd om te gaan. Om op te trekken het land van onze dromen, het beloofde land.

 

leven in dat land

Het beloofde land… niet elk land komt daar zomaar voor in aanmerking. In de Bijbel wordt nauwkeurig beschreven aan welke voorwaarden dat land moet voldoen wil het écht een beloofd land zijn.

De belangrijkste voorwaarde is dat de mensen leven volgens de instructie van de Tora.

‘Woorden om te horen, woorden om te gehoorzamen, woorden om te doen, woorden om te leven, woorden van God voor ons.’ (E.P. van der Veen) Het zijn woorden die vragen om handen en voeten, om zorg voor de vreemdeling en de naaste, om gerechtigheid. Pas daar waar Tora is, daar waar mensen tot hun recht komen, daar is het beloofde land. Daar waar de Tien Woorden worden gedaan.

 

[ Als je het zo omschrijft is het beloofde land niet in de atlas aan te wijzen. Het houdt zich niet aan grenzen en het loopt dwars door samenlevingen heen. Je kunt er geen ruzie over zoeken aan wie het toebehoort. Want terwijl de spanningen oplopen, glipt het alleen maar meer uit je vingers. ]

 

Daarom is het boek Deuteronomium zo belangrijk. Het betekent ‘tweede wetgeving’.

Alle wetten en regels uit het boek Exodus worden nog eens herhaald en er wordt nagedacht over de praktische uitwerking en betekenis ervan. Het boek bestaat uit vier lange preken van Mozes. Dingen die nog gezegd moeten worden voordat hij kan sterven. Hij bepaalt de Israëlieten bij de bronnen van hun geloof, om het ook echt góed te hebben in dat goede land dat God hen geven wil.

 

Er zit een bepaalde urgentie in. Ze zijn er al bijna. Ze staan op de grens van woestijn en goed land, van onderweg en thuis. Zelfs op de grens van dood en leven. Mozes weet dat zijn einde nadert. Hij zal het land niet binnengaan. Hij is nu of nooit om zijn kennis door te geven. Het is een zaak van leven en dood. Want, zegt Mozes, jullie kunnen kiezen. Tussen voorspoed en tegenspoed, leven en dood. Wanneer jullie je houden aan de geboden van de Heer, dan zullen jullie je gezegend worden. (Deut 30:15) Vergeet God dus niet.

 

Het klinkt niet onlogisch dat het vormgeven van de toekomst niet kan wachten. Dat begint altijd nu. Bij de vraag: wat wil je worden als je groot bent. Wie wil je zijn als je oud bent? Maar ook: hoe ziet de wereld eruit die wij achterlaten voor onze kinderen, onze kleinkinderen. Thema’s als gerechtigheid, duurzaamheid, behoud van de schepping en vragen over oorlog en vrede, die kun je niet voor je uit schuiven. Dat gesprek begint nu.

Het is een belangrijke verplichting voor de oudere generatie. Om hun kennis, geloofskennis, over te dragen. Zij kunnen de toekomst niet uit hun handen laten vallen omdat ze er toch geen deel meer van uit zullen maken. Misschien zelfs dicht bij de dood zijn, zoals Mozes. Hij voelt die verplichting. En draagt zorg voor de toekomst van de nieuwe generatie in het land dat God zal geven.

 

niet van brood alleen

Straks komen jullie in een in een land van beken, bronnen en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen. Wat een rijkdom! Maar het zijn sterke benen die die weelde kunnen dragen. Van wie is het water? Wie zal de vruchten plukken van dat goede land? En wie gaat de inspanning leveren om het ijzer uit het gesteente te halen en de koper te delven uit de bergen?

Al deze schatten scheppen de plicht om het te hebben over eerlijk delen. Over nemen wat voor jouzelf genoeg is. En weten dat méér nemen dan nodig is altijd zal leiden tot bederf van de menselijke verhoudingen.

Weten jullie nog, zegt Mozes, dat manna, het brood uit de hemel. Toen hebben jullie voorouders geleerd te vertrouwen dat God elke dag zou geven wat nodig was. Zij hebben geleerd om maat te houden en erop toe te zien dat ook de ander genoeg had. Brood dat niet wordt gedeeld is geen brood. Leven dat niet wordt gedeeld is geen leven. Dat was de roeping van Israël. En in Jezus hebben we dat terug gezien. Hij gaf het vertrouwen terug aan mensen dat God zou zorgen; Hij leerde weer delen en om te zien omdat Hij dat zelf ook deed. Zelfs tot het einde toe. Dat is mens zijn, in deze wereldtijd. Leven van genade. Van de woorden die opgeschreven staan.  (NL 538)

En als je dat niet doet dan? Als we God wél vergeten en zijn geboden, wetten en regels veronachtzamen? Wat dan? Worden we dan gestraft?

‘Gaat het feest dan niet door? Nee, dan gaat het feest niet door. Maar niets als een van buiten komende straf of als vergelding, maar omdat ongezeglijkheid zichzelf afstraft, én onmenselijkheid teweegbrengt.’ (Th. Naastepad, Van horen zeggen)

 

geen droom

Het verhaal gaat verder. Jozua zal het volk het beloofde land binnenleiden. Maar nergens staat geschreven: en ze leefden nog lang en gelukkig. Alle valkuilen waar mensen in kunnen stappen zijn ook daar. Er is vijandschap, onrecht en oorlog. Tegenslag. Verdriet. En toch is het beloofde land geen illusie, niet een onbereikbare plek waar een mens nooit zal aankomen. De Bijbel is er duidelijk over: het is er. Mensen zijn er geweest. Ze brachten bewijst mee, een druiventros zo groot dat ze hem samen moesten dragen. Zoals wijzelf herinneringen meenemen, bewijsstukken van een droomplek. Een bloem, een steen, een foto. Om te weten dat het geen droom was. Maar echt. En als je er bent geweest, kun je er ook naar terugkeren.

 

Soms zijn we er. In beloofd land, in het koninkrijk van de hemel waarover Jezus sprak. Soms zien we er iets van doorschemeren. Daar waar hulp ruimhartig op gang komt. Waar mensen hun huizen openen, hun harten. Waar wordt getroost, een kind tot zijn recht komt. Beloofd land is een agenda, een programma. Een doel om voor in de benen te komen. Het is een keuze om ergens bij te willen horen, ergens aan mee te willen bouwen. Het is zeker geen blind optimisme. En je draagt ook geen oogkleppen voor wat mensen elkaar aan kunnen doen. Maar het betekent dat er hoop is. Beloofd land is doen wat gedaan moet worden. De mensen niet vergeten, Gods woord zijn toegedaan. (NL 538) Want dat gaat altijd samen.

 

Slotlied in deze dienst was: Een land om van te dromen

 

Zeg nooit: ‘Onze wereld is gebroken

en de mens tot weinig goeds in staat.’

Zegt nooit: ‘Niemand kan op vrede hopen,

alles gaat nu eenmaal als het gaat.’

refrein:

Want een land, een land om van te dromen

stuwt de mensen uit de slavernij

tot zij juichen, tranen in hun ogen:

‘Lieve God, we zijn er, eindelijk vrij!’

 

Zegt nooit dat de zeeën veel te hoog zijn,

dat een mens nooit zonder bedding kan.

Zeg nooit dat woestijnen veel te droog zijn,

dat een volk daar eenmaal weer verzandt.

refrein

 

Zeg nooit: ‘God is zijn verbond vergeten,

er is niemand hier die ons bevrijdt.’

Zeg nooit: ‘Van een droom kan ik niet eten.’

Zeg nooit: ‘Wie niet werkt, verknoeit zijn tijd.’

refrein

 

Zeg nooit dat het godvergeten lijden

toch het noodlot is van ons bestaan.

Zeg nooit: ‘Stil maar, wacht op betere tijden.’

Zeg nooit: ‘Niemand kan de dood weerstaan.’

refrein

This entry was posted in Preken
Mar 21, 2022

Omweg

overweging op zondag 20 maart 2022      PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

3e zondag in de 40-dagentijd

 

afbeelding: Yoram Raanan, Crossing the Red Sea, Raanan Art

 

uit de Bijbel: Exodus 13: 17-18 en 14: 5-22

 

omweg

Achteraf gezien was het goed dat Mozes ons niet rechtstreeks uit Egypte naar dat beloofde land leidde. We waren als mensen die lang opgesloten hadden gezeten in het donker, knipperend tegen het felle zonlicht. Zoals je ogen moeten wennen aan het licht, zo moesten ik en mijn volk er aan wennen om niet langer slaaf te zijn.

Veranderingen kosten tijd. We hadden onze bestemming in een paar dagen kunnen bereiken maar uiteindelijk werden het 40 jaren. God liet ons een omweg maken. Hij kende ons beter dan wij onszelf kennen en wist wel dat we zouden terug willen naar Egypte als wij moeilijkheden zouden ondervinden. (Exodus 13:17-18) Hoe vaak hebben we het Mozes niet moeilijk gemaakt en hem voor de voeten geworpen dat we liever in Egypte waren gebleven om daar te stérven dan in onzekerheid te moeten léven. Het gevoel bevrijd te zijn, vrij, drong maar heel langzaam tot ons door. We waren zo lang gebukt gegaan, dat lopen met een rechte rug ons vreemd voorkwam. Nog lang heb ik bij alles wat ik deed achterom gekeken of niet toevallig een Egyptenaar in de buurt was om mij te slaan. Angst raak je niet snel kwijt. Ach, dat weten jullie ook wel. Als je bedrogen bent door een geliefde, duurt het ook lang voordat je je weer aan de liefde durft over te geven. En als je hebt beseft hoe kwetsbaar je lijf is, moet je daar weer op leren vertrouwen.

 

Misschien vinden jullie het vreemd of moeilijk dat ik vertel dat Gód ons op die omweg bracht. En dat Hij ons dus ook op de Rietzee liet stuiten, als ratten in de val. Het is niet zo dat ik geloof dat God ons leven bestuurt en regelt. Want zo heeft Hij ons niet geschapen. Hij gaf ons een eigen wil. Eigen verantwoordelijkheid. Die had ik lang niet gehad in Egypte. Wat ik maar vertellen wil: God gaf ons tijd. Tijd om te leren dat Hij ons niet tot een nieuwe vorm van slavernij wilde dwingen maar dat Hij ons de ruimte gaf om voor Hem te kiezen.    

 

Die veertig jaren in de woestijn betekenen daarom veel voor mij. Ik heb er heel veel geleerd, en heel veel afgeleerd. Mijn geloof in God had het soms zwaar te verduren maar ik ontdekte steeds opnieuw dat Hij betrouwbaar is. Hij deed zijn Naam eer aan. Hij wás er, in de wolkkolom, in de vuurzuil die de nacht verlichtte.

 

geen weg

Ik herinner me nog goed hoe we daar stonden. Achter ons zagen we de paarden, wagens en ruiters van de farao aankomen. Een stof, een herrie, alsof de wereld verging. Voor ons lag de Rietzee. We zaten gevangen. Er was geen doorkomen meer aan. Ik dacht dat ik zou sterven van angst. En toen zei Mozes: God zegt dat we moeten doorlopen. Was hij nu helemaal gek geworden!

Wat ik toen heb ervaren! De zee viel droog. Ik weet het niet: het kan zijn dat de oostenwind precies op het juiste moment ging waaien. Dat gebeurt daar wel vaker. Het is dan wel zaak om door te lopen want als de wind stilvalt, loopt het water terug. Ík geloof dat het Gods adem was. (Exodus 15:8) En dat Hij herhaalde wat Hij had gedaan bij de schepping: Hij liet het water naar één plaats stromen zodat er droog land verscheen en de mens leefgrond had, draagvlak. (Genesis 1:9)

 

Het was eng en onzeker om daar te lopen. Met in je achterhoofd dat dat dus de zee is. En dat dat water terug kan stromen. Ik liep daar met al mijn angsten. Voetje voor voetje. En zo ontstond langzaam aan de weg. Ik denk er nog vaak aan terug. Als ik ergens tegenop zie, als ik ergens in berust zonder te proberen of het ook ander kan. Ik vraag mezelf dan altijd af: wat houdt mij tegen, waar ben ik bang voor? Wij mensen mogen dan misschien alleen maar ellende en dood voor ons zien, maar met vertrouwen -vertrouwen op mijn God- is er altijd een doorkomen aan. Ik heb sindsdien altijd geprobeerd om vanuit hoop en geloof te leven, ook als ik bang was. Ik heb immers ondervonden dat je van angst niet doodgaat. Was het de oostenwind? Voor mij was het daar bij de zee een wonder. Een wonder dat we er door gingen, een wonder dat we de overkant bereikten.

 

De paarden, de wagens en de ruiters van de farao…. jullie zullen misschien zeggen, het is hard dat ze omkwamen want ze waren ook maar in dienst van de farao. Of misschien vinden jullie mijn God wreed dat Hij ze liet verdrinken. Maar had God hen de zee ingestuurd? Of was het hun eigen blindheid voor wat goed was en verkeerd, hun hoogmoed dat zij ons wel eens even zouden terughalen om weer als slaven te werken. Uiteindelijk zal het vroeg of laat altijd zo zijn dat wrede heersers met al hun machtsvertoon ten val zullen komen. En in hun val sleuren zij anderen mee.

Voor mij betekent dit verhaal de uitnodiging, aan onderdrukte volken, aan onvrije mensen, om te blijven vertrouwen dat God zal bevrijden. Zelfs uit doodsangst. Als ik dat geloof toch niet had.

 

Toen we daar bij de zee stonden zei Mozes: De Heer zal voor u strijden. Jullie hoeven niets te doen. En zo was het. We stonden erbij en keken ernaar hoe God voor ons vocht, zoals Hij dat nu eenmaal altijd deed en zal doen voor de zwakke en kleine mensen. Na dat moment hebben we nog vele malen zélf moeten vechten. Tegen onszelf en ons kleine geloof en wankele vertrouwen. Tegen het kwaad, dat nu eenmaal altijd in de buurt is. Maar die dag bij de zee zagen we God voor óns vechten. Daar is de kiem gelegd. We begonnen ons vertrouwen op God te stellen. (lees Exodus 14: 30-31)

This entry was posted in Preken