overweging op zondag 21 mei 2023 PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

Wezenzondag, zondag Exaudi, de zevende zondag van Pasen

 

uit de Bijbel: Matteus 28: 16-20

lied: Ik zal er zijn, HH 460

 

uit de Bijbel: Handelingen 1: 1-14

lied: De Heer is opgetogen, NL 666

 

lied na de overweging: Al heeft Hij ons verlaten, NL 663

 

Beste Theofilus,

ik weet dat Lucas je al heeft geschreven

maar ik wil ook graag míjn verhaal doen.

Ik was er ook bij. Net als jij ben ik een ‘vriend van God’,

de eerste volgeling van Jezus.

Ik was er kapot van toen Hij zo’n wrede dood stierf.

Ineens kon ik begrijpen dat troost ver weg kan zijn als je iemand die je liefhebt verliest.

Zijn plek in de kring was pijnlijk leeg. Niemand durfde er te gaan zitten.

Niemand die het woord nam, zoals Hij dat kon doen. Het was stil.

En in die lege stilte drong de betekenis van wat we gezien niet goed door.

Ik had nota bene het lege graf gezien.

En Kleopas en zijn reisgenoot hadden Jezus herkend toen Hij bij hen at.

Later is Jezus ook verschenen aan mij, Simon, en aan de andere leerlingen.

De vreugde om hem zo te zien was groot.

Maar even zo vaak als Jezus aan ons verscheen, verdween Hij ook weer.

Dat maakte onze leegte alleen maar leger, de stilte stiller.

Ons verdriet was groot, te groot om op te pakken wat Jezus ons had gevraagd:

het goede nieuws overal gaan verkondigen,

leerlingen roepen om Hem te volgen, zoals Hij ons had geroepen.

We waren er nog niet aan toe.

Hoe hadden we geloofwaardig kunnen vertellen dat Jezus is opgestaan en leeft,

als we het zelf nog niet konden geloven?

 

Theofilus, ik weet dat Lucas je ook zijn eerste boek heeft gestuurd.

Dat eindigt hij met Jezus’ hemelvaart op dezelfde dag als Jezus’ opstanding.

Hij schrijft daar dat wij in grote vreugde terugkeerden naar Jeruzalem

en verder gingen waar we waren gebleven.

Misschien moet iedereen het zo onthouden,

dat het best zal gaan als je iemand bent verloren;

dat je verder gaat, meteen vanaf het begin

en dat God daarin met je meegaat.

Maar jij en ik weten ook hoe moeizaam het kan zijn om verder te gaan;

hoe je kunt worstelen met de vraag of er nog toekomst voor je is

en daardoor niet toekomt aan datgene waartoe je bent geroepen.

Ik kwam daar niet aan toe.

Ik vind het zo mooi dat Lucas daarom nóg een keer vertelt

over hoe we verder zijn gegaan na Jezus’ afscheid

en dat Hij veertig dagen lang aan ons verscheen.

 

Véértig, Theofilus! Zoveel jaren trok ons volk door de woestijn.

Zoveel tijd hadden ze nodig om te ontdekken dat er toekomst voor hen was na Egypte.

Zoveel dagen was Mozes op de berg om de Tien Woorden te ontvangen.

En weet je nog dat Jezus veertig dagen in de eenzaamheid van de beproeving bleef voordat Hij aan zijn werk begon.

Door het nog een keer zó te vertellen geeft Lucas ruimte.

Ruimte voor groeien in geloof; voor zoeken naar troost, naar God.

 

Je weet dat ik van Jezus de naam Rots (Petrus) heb gekregen,

maar geloof me, zo stevig heb ik lang niet altijd in mijn schoenen gestaan.

Dat heeft ook moeten groeien, moeten rijpen in mij als een kind in de baarmoeder.

Nu, achteraf, weet ik dat Jezus altijd dichtbij is geweest, in woord en in geest.

Maar ik heb Jezus nog gekend.

Ná mij zullen mensen het moeten doen met de verhalen.

Met ónze verhalen, met mijn verhaal, over mijn geloof.

Gelukkig heeft Lucas mij niet neergezet als een held,

als iemand met een rotsvaste overtuiging.

Dat zou komende generaties alleen maar afschrikken.  

 

Daarom is het goed dat Lucas ook mijn vraag heeft opgeschreven in zijn tweede boek.

Want dat koninkrijk waar Hij het steeds over had, wanneer zou dat komen?

Al die tijd had ik, net als de andere leerlingen, gedacht dat het in Jezus zou aanbreken.

En toen Hij na zijn dood aan ons bleef verschijnen,

hoopten we dat dát dan het moment was.

Maar dat koninkrijk kwam er niet van.

Het leek alsof er niets veranderd was en of de wereld gewoon doorging

zoals hij was vóór Jezus.

Dat was natuurlijk niet zo. Álles was veranderd. Alleen voelden we dat nog niet.

Diezelfde dag, op de dag van de opstanding,

én veertig dagen later, nam Jezus afscheid van ons.

Hij beloofde ons zijn Geest, kracht van boven.

En toen zagen we Hem niet meer, door die grote wolk.

Dat weet jij natuurlijk net zo goed als ik, Theofilus.

Dat is een Bijbelse wolk. De wolk waarin God voor ons volk uitging door de woestijn;

de wolk die de berg bedekte toen God met Mozes sprak.

Toen zag ik het niet, maar nu begrijp ik dat in die wolk God verborgen aanwezig was.

Nu besef ik dat dat altijd zo is geweest, en altijd zo zal zijn.

Maar op het moment zelf bleek ik net als de anderen omhoog staan staren.

Staan er opeens twee mannen naast ons!

Ik herkende hen meteen want ik had hen al eerder gezien. (Lucas 9: 28vv)

Ik was toen met Jezus, Johannes, en Jacobus een berg opgegaan om te bidden

en daar stonden ze, even plotseling.

Het bleken Elia en Mozes te zijn die met Jezus stonden te praten.

Niet zo gek, want Jezus was altijd in gesprek met de Wet en de Profeten.

Maar goed, toen heb ik het moment volkomen verkeerd begrepen.

Ik wilde daar blijven. Een tent opslaan, maar dat was niet de bedoeling.

We moesten de berg weer af, terug naar het dal, waar de mensen woonden.

We werden er meteen weer geconfronteerd met hun problemen en verdriet. (Lucas 9:37)

 

Nu was ik er op bedacht: een berg, twee mannen in witte kleren,

die zeggen dat Jezus terugkomt.

Het zal wel niet de bedoeling zijn dat we tenten opslaan en daar blijven.

Het zal de bedoeling wel zijn dat we de berg weer af gaan en iets gaan doen.

Het verschil met die eerste keer was natuurlijk

dat we dit keer zonder Jezus naar beneden gingen.

En toch ook weer niet.

Ik wist dat Jezus voortaan verborgen aanwezig mijn bestaan zal delen.

En als ik met Hem wil spreken, open ik de Tora en de Profeten.

Ja, Jezus heeft ons alleen gelaten, maar niet aan ons lot overgelaten.

 

We zijn de berg weer af gegaan en hebben onze vrienden en vriendinnen opgezocht.

Vanaf dat moment hadden we het gevoel dat we bij elkaar hoorden.

En dat Jezus in óns op aarde was. Dat wíj het zichtbare deel van hem waren geworden.

We wisten dat we iets te verwachten hebben

maar dat naar boven staren en afwachten geen zin heeft.

We moeten iets gaan doen. Iets waar Jezus zijn zegen aan zou geven,

iets in zijn Geest.

 

Beste Theofilus, misschien kom je nog eens langs. We komen samen in de bovenzaal.

Precies de plek waar Jezus met ons brood en wijn deelde en zei:

doe dit om Mij te gedenken. Precies op de plek waar we zijn opstanding vieren.

Want Hij is niet dood. Hij leeft.

 

Ik groet je met de vrede van Christus, Petrus.

overweging op Hemelvaartsdag     PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Daniel 7: 9-10 en 13-14

lied: Verheven, Psalmen Anders 47a

 

uit de Bijbel: Efeziers 1: 17-25

lied: Hij leeft, NL 667

 

uit de Bijbel: Lucas 24: 44-53

luisteren: Alles komt goed, uit De Passion 2022

 

Ik heb me geen dag van God verlaten gevoeld.

Ik was op bezoek bij een gemeentelid van hoge leeftijd.

Zoals zoveel anderen heeft hij het nodige meegemaakt.

Vreugde, verdriet, verlies.

Hij woont niet meer thuis en heeft veel moeten inleveren.

Lichamelijk, geestelijk.

En toch zegt hij: ik heb me geen dag van God verlaten gevoeld.

 

Ik denk dat het daar over gaat op Hemelvaartsdag.

We vertellen het verhaal van Jezus’ afscheid van de aarde,

over zijn leerlingen die zonder hem terugkeren naar Jeruzalem

en toch is het geen verhaal over leegte, of missen.

Maar een verhaal over blijvende verbondenheid en vreugde.

Ondanks dat Jezus niet meer zichtbaar en tastbaar in hun midden is

vervolgen zijn leerlingen vol vreugde hun weg.

 

Ik heb gezocht naar wat de basis zou kunnen zijn van dat zelfvertrouwen.

Waarom waren ze niet verdrietig?

 

Ik vond drie sleutelwoorden.

Begrijpen

getuigen

gezegend zijn.

 

Jezus maakte hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften.

Hij opende hun verstand,

zoals Hij eerder die dag de ogen van de Emmausgangers had geopend.

In hun hart wisten ze al dat Jezus de van God gezondene was,

degene in wie alle verhalen over vallen en opstaan, gevangen zijn en bevrijd worden, leven en dood, werden samengevat en vervuld.

Maar waar ze er eerder met hun verstand niet bij konden,

groeit nu het begrijpen, het besef dat Jezus is opgestaan.

Op de derde dag, de Bijbelse dag dat leven tóch doorgaat.

Ze begrijpen dat Jezus leeft.

 

Nu zij dat begrijpen worden ze getuigen.

Ze waren het natuurlijk al; ooggetuigen van wondertekens en bijzondere ontmoetingen, en ook oorgetuigen van goede woorden, zoals die van de Bergrede.

Met de kennis die ze nú hebben, dat Jezus de Opgestane Heer is,

kunnen ze Jezus’ missie voortzetten:

de volken oproepen om tot inkeer te komen, zodat hun zonden worden vergeven.

Over de hele wereld mogen ze vertellen van Gods nieuwe wereld.

 

Dat hoeven ze niet alleen te doen.

Zegenend neemt Jezus afscheid van hen.

Vanaf nu zijn ze geen leerlingen meer maar gezondenen. Apostelen.

Mensen met een missie.

Mensen die zullen handelen in de geest van Jezus.

En de woorden die ze zullen spreken zullen ook in zijn geest zijn.

Alsof die geest als een mantel om hen heen geslagen wordt.

 

Wanneer Jezus uit hun midden verdwijnt, maakt Hij plaats voor de kracht uit de hemel,

voor Gods Geest. In zijn tweede boek (Handelingen) zal Lucas daarover vertellen:

het geluid als van een windvlaag, vuurtongen en een vlammend betoog van Petrus.

 

Ze hebben zich geen dag van God verlaten gevoeld.

De leerlingen die getuigen werden – apostelen- gingen gevormd door de Schriften en in de verwachting van Gods Geest terug naar Jeruzalem. In grote vreugde.   

 

Ook wij vinden daarin onze troost en bemoediging. In de verhalen.

En in het weten dat we gezegend zijn met dezelfde Geest die ook op Jezus rustte.

De vreugde in ons mag even groot zijn.

Wat we ook doormaken,

wat ons ook overkomt,

wij dragen dat hemelse kleed van geestkracht, van liefde.

We worden dan wel alleen gelaten

maar niet aan ons lot overgelaten. (Leo Feijen, in: Met zonder Jezus)

 

overweging op zondag 14 mei 2023         PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

zesde zondag van Pasen

 

verhaal: De Oude Schildpad, Douglas Wood

uit de Bijbel: Exodus 32:1-6 en 34: 1-9

 

beeldvorming

We worden de hele dag bestookt met beelden én beeldvorming. We vormen ons een mening over iets of iemand. We vormen ons eigen beeld van situaties, van gebeurtenissen in de wereld. Zelfs als het over onszelf gaat over is beeldvorming niet ver weg. We hebben een bepaald beeld van onszelf. We zijn ons ervan bewust dat er naar óns wordt gekeken, spiegelen ons aan anderen. Er is geen ontkomen aan. En de vraag is hoe het ons leven, onze omgang met elkaar beïnvloedt.

Het beeld dat je van een ander hebt bepaalt hoe je diegene tegemoet treedt. En dat beeld klopt lang niet altijd. Jongeren in groepjes… uitkijken geblazen. Tot je ze angstvallig passeert en ze je vriendelijk groeten. Iemand kan zomaar meevallen, anders zijn dan je dacht. Ook je zelfbeeld beïnvloedt hoe je jezelf geeft in je werk of in relaties met mensen. Voor je het weet zit je vast, of heb je een ander vastgezet, in het beeld dat in je hoofd zit.

Een luchtig voorbeeld van beeldvorming is een ontmoeting in mijn eerste gemeente. Mijn man en ik waren ergens uitgenodigd en de gastheer wilde ons aan iemand voorstellen. ‘Dit is onze nieuwe dominee’, zei hij met een armzwaai. Waarna diegene de hand van mijn man pakte om hem hartelijk welkom te heten. We konden erom lachen maar dat is het natuurlijk niet. Vrouwen hebben nog altijd ‘last’ van hun vrouw-zijn. En je zult in dit land maar een buitenlands klinkende achternaam hebben; of opgroeien in een achterstandswijk, goede cijfers halen en toch een lager schooladvies krijgen. Je zult maar een donkere huid hebben. Of transpersoon zijn. Je zult maar worden gepest op de werkvloer of op school en gaan geloven wat ze allemaal over je zeggen.  

Beelden zijn hard, hardnekkig. Ze staan verwondering in de weg, en verrassing. Ze vervormen onze kijk én de verbinding die we met de ander kunnen leggen. Ze maken onvrij. En onvrijheid hadden de Israëlieten nu net achter zich gelaten. Wat doet dat gouden beeld daar?

Ik ben er

Het gaat mis als Mozes wegblijft. Veertig dagen zal hij op de berg blijven om de tien geboden te ontvangen. (Exodus 24:18) Na een week of zes wordt het volk ongeduldig. Ik kan het begrijpen. Egypte ligt achter hen. En vóór hen ligt het beloofde land. Maar hoe ze zullen komen en óf ze er zullen komen is de vraag. Met die onzekerheid konden ze het uithouden zolang Mozes er was. Uit zijn mond hoorden ze God spreken.

Ze zágen dat ze die God konden vertrouwen in het brood uit de hemel, het water uit de rots. Maar nu Mozes is verdwenen geldt ook voor God: uit het oog, uit het hart. En dan roept iemand: máák een god voor ons. Laat God erbij zijn, zoals Hij heeft beloofd, maar dan op ónze manier. Wat heb je tenslotte aan een God die zegt: Ik zal er zijn. Hoe dan? Wat merk je daar van? ‘Ik zal er zijn’ is net zo wazig als het antwoord ‘straks’ op de vraag ‘wanneer’. Dan weet je nog niets.

Ze proberen de Ene een vorm te geven zodat Die zichtbaar is, dichtbij komt. Het gouden kalf is dan ook geen afgod maar een beeld van God. Zo zagen ze God; zo wilden ze dat Die zou zijn. Ze vatten de Eeuwige samen in termen van goud en rijkdom, van jeugd en levenskracht, van mannelijkheid en vruchtbaarheid. Dáárin is God te vinden voor hen. Een sterke, onoverwinnelijke God.

Een stukje uit de kinderbijbel Woord voor Woord: ‘Dat krachtige sterke leven, daar voel ik God in. Jonge krachtige mensen, die lijken mij het meest goddelijk. Die moeten de leiding hebben. De sterksten moeten de meeste kans krijgen.

Halfzachte slapjanussen en oude, ouwerwetse mensjes, daar hebben we helemaal niets aan. Wie niet sterk is, moet sterk worden. Wij zijn sterk en krachtig. Dus God is sterk en krachtig.’ (Karel Eykman) Met dít beeld, een stierkalf, een ‘jonge god van een god’ wordt niet alleen God vastgezet maar ook de mens.

Wij zijn het niet die bepalen hoe God moet zijn. Dat bepaalt de Eeuwige zelf. Het is in onze omgang met God dat wij ontdekken hoe Hij in ons leven aanwezig is. Of afwezig. Want we kunnen niet over God beschikken.

Voor velen is God de Nabije, de God van ‘Ga met God en Hij zal met je zijn (NL 416) Maar Hij zou er zomaar op een andere manier kunnen zijn dan wij denken, hopen of wensen. Misschien als ons kritische tegenover. Als degene die ons op de proef stelt. Als degene aan wie wij twijfelen. Of als de degene naar wie wij verlangen omdat zijn aanwezigheid wordt gemist, níet vanzelf spreekt. Sommige Psalmen lopen over van dat zoeken, over smachten naar God als een vermoeid en dorstig dier naar water. Denk aan Jezus’ woorden aan het kruis en hoe Hij God miste.

‘Maak geen godenbeelden’ zeggen de Tien Woorden. Niet alleen van goden, ook niet van God. En dat geldt evengoed voor denkbeelden. Er komt een moment dat ze sneuvelen.

In de appgroep werd gedeeld hoe het beeld van de strenge en straffende God plaats maakte voor de liefdevolle en troostende God. Maar ook dat we het beeld van de corrigerende God toch ook nodig hebben om bij de les te blijven.

Voor sommige mensen wankelt of kantelt het beeld van God als hen iets overkomt dat moeilijk is of zwaar. Waarom heeft God hen daarvoor niet bewaard? Als God ons tegemoet komt als een verbondspartner, een vriend of reisgenoot, dan moeten we hem de ruimte gunnen om ons te verrassen, te verwonderen, te overrompelen.

Hoe dan?

Ik ben er, zegt God. En Hij laat zich kennen in de leiding die de Israëlieten ervaren op de onbekende weg die ze gaan. In wolk en vuur. In manna en water. Hij laat zich kennen als een reisgenoot, en als een bondgenoot. Een vriend die vraagt om jouw vertrouwen, jouw gehoorzaamheid, jouw verantwoordelijkheid. Een reisgenoot met wie je het onzekere tegemoet durft te treden, een levenspartner waaraan je groeit en verandert. Dáárom is God zo boos op de Israëlieten. Omdat ze niet begrepen hebben dat Die zich verbonden had aan zijn volk. Niet hoog en ver bij hen vandaan, maar in hun midden.

Hoe zal Hij er zijn?  Mozes zou het graag willen weten. Wie heeft er niet net als hij af en toe behoefte aan geruststelling: zeg me, God, hoe U met me meegaat. Gun me een blik in mijn toekomst nu alles zo onzeker is, zo duister. Laat me zien dat ik er niet alleen voor sta nu morgen als een woestijn voor me ligt. Hoe God er zal zijn? In liefde, genade en geduld. In trouw en waarachtigheid. Een God  die vergeeft maar niet alles over zijn kant laat gaan. Groots en liefdevol, scherp en kritisch. Zo is God in jouw leven aanwezig en dat merk je pas als Die al voorbij gegaan is. Achteraf. Als je gevoed bent, je dorst gelest is; als je uit je woestijn gekomen bent, of in jouw duisternis licht hebt ontdekt. Achteraf. Als je bent teruggekeerd van en dwaalweg, gevallen en opgestaan.

Je bent een beeld

Later zullen mensen God ontdekken in een mens. Achteraf kwamen de verhalen los over wat mensen hebben gezien, gehoord, ervaren. Het moest wel iets van God zijn geweest. ‘Sprekend zijn Vader’ (Nico ter Linden) zeiden ze.

En Johannes schreef in zijn evangelie: We hebben de grootheid van God gezien. (Joh 1:14) Jezus is het enige echte beeld van God. Hij was het die Gods naam belichaamde. Hij gaf handen en voeten, stem en hart aan dat liefdevolle en genadige, de trouwe en oprechte. Hij was het die zonden vergaf én een kritische blik over het leven liet gaan door op te roepen tot omkeer en bekering. Zijn optreden staat haaks op alles wat dat gouden kalf vertegenwoordigde. Hij was er voor kinderen, voor zondaars, voor wie verlamd waren door het leven, voor wie klemgezet waren. Hij kwam op voor de losers, de zwakkelingen. Hij hechtte niet aan status of macht of rijkdom. Hij waarschuwde juist dat het nastreven van die zaken het koninkrijk van de hemel in de weg staan.  

En Hij leerde ons het belangrijkste van alle geboden: een beeld van God dat héb je niet, dat bén je.

overweging op zondag 23 april 2023        PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland     

 

derde zondag van Pasen;

 

deze tekst is voorbereid met gemeenteleden in de appgroep Keek op de Preek

 

lied met de kinderen: De Tien Woorden Rap

uit de Bijbel: Exodus 20:1-21

lied: Wat vraagt de Heer nog meer van ons, NL 992

uit de Bijbel: Matteus 22: 35-40

lied: Omdat Hij niet ver wou zijn, NL 528: 1, 3 en 4

lied na de overweging: Hij die gesproken heeft, NL 362

 

Dat mag niet!

Zo’n tien jaar geleden hadden we onze vouwwagen neergezet op een kleine camping in de buurt. Leuke plek maar opvallend veel briefjes. Briefjes met daarop wat er allemaal niet mocht. Ook bij de wasmachines hing een briefje: niet wassen op zondag. Overigens was ook vertrekken op zondag niet toegestaan maar dat werd in de namiddag oogluikend toegelaten. Als men maar betaalde op zaterdag. Op zondagmorgen, Pinksteren, togen wij naar de kerk. We hebben er verder niemand op kunnen betrappen. Daardoor kwamen die briefjes plots in een heel ander daglicht te staan.

Sommige mensen herinneren zich de tien geboden uit hun jeugd vooral als ‘er moet veel en er mag weinig’; de donderende stem van de dominee, of de opgeheven vinger van vader of moeder die de kinderen om de oren sloeg met ‘toon eerbied voor uw vader en uw moeder’. Door de geschiedenis heen zijn de tien geboden verworden tot een ‘bastion van een christelijke moraal’ (Jan Nieuwenhuis in: De tocht van de mens, blz 53). In de appgroep vroegen we ons af of het er nou echt om gaat dat je niet vloekt, of op zondag iets gezelligs gaat doen. De Tien Geboden kunnen toch niet bedoeld zijn als fatsoensnormen om elkaar de maat te nemen, of de les te lezen. Ze beginnen nota bene met: Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij heeft bevríjd. De tien geboden die daarna volgen kunnen niet anders dan in die context staan: bevrijding, vrijheid. Geen keurslijf, geen nieuw slavenhuis. In de appgroep deelde iemand: de tien geboden zijn er ten leven en niet ter straf.

 

De Enige

De Eeuwige zet hoog in en bakent zichzelf stevig af. Ik ben de Enige! Geen andere goden naast mij; geen beeld van mij dat wordt aanbeden, want Ik duld geen ontrouw. Het zou weerstand op kunnen roepen als God zich al niet had laten kennen. Hij ís Bevrijder. En Hij dóet zijn naam ‘Ik zal er zijn’ eer aan. Hij ís er ook. Ik heb jullie op adelaarsvleugels gedragen. Jullie zijn mij dierbaar, een kostbaar bezit, kostbaarder dan alle ander volken op aarde. Vóórdat God de exclusiviteit voor zichzelf opeist, heeft Hij die al toegezegd aan de Israëlieten. Jullie zijn voor Mij de enige. Ik wil voor jullie de Enige zijn. God verklaart zijn volk de liefde en zij antwoorden uit één mond en geven hem hun ja-woord. Daarna hoeft alleen de trouwakte nog maar te worden opgesteld waarmee de partners beloven ‘om trouw alle plichten te vervullen die de wet aan de huwelijkse staat verbindt.’ Dát zijn de tien geboden: een verbondstekst, een belofte om elkaar trouw te zijn, een nieuw begin. Het zijn woorden die de kaders van de verbintenis aangeven en bedoeld zijn om toekomst te scheppen, een samen-op-weg gaan. Ze horen bij mensen die God hebben ontdekt als ‘míjn God’, als de goedheid zelve, als de Nabije. Ze horen bij mensen die er hun vrijheid in vieren.

Eigenlijk noemen wij de tien geboden ten onrechte zo. We lazen: Toen sprak God ‘deze woorden’. Het zijn tien woorden. Aanwijzingen voor het samen leven met God en met elkaar.  

 

Gij zult niet…

Herinnert u zich nog hoe de woorden klonken in uw jeugd? Wij lazen vandaag: Pleeg geen moord. Pleeg geen overspel. Steel niet. Heel duidelijke opdrachten. Doe dat niet! Dat mag niet! Maar in de oren van veel mensen klinkt nog: Gij zúlt niet.. Gij zult geen andere goden hebben; gij zult u geen gesneden beeld maken; Gij zult niet doodslaan; Gij zult niet echtbreken. Dat klinkt niet alleen als ‘je mag niet’ maar ook als een belofte. Tien woorden die tien toezeggingen zijn. Zo zal het zijn als mensen eerbied hebben voor God, voor het leven, voor relaties. Zo zal het zijn in het land dat God beloofd heeft. In het land van de vrijheid zal niemand de behoefte voelen om andere geboden te aanbidden omdat het vertrouwen in de Enige genoeg is. In het land dat God voor zich ziet heeft geen mens iets van een ander mens te vrezen. Niet alleen zal men daar eerbied hebben voor God maar men zal ook de medemens eerbiedigen. Niemand zal zich iets toe-eigenen dat niet van hem of haar is. Of dat nu gaat om bezit, om de waarheid, om leven of liefde.

Ergens kwam ik de regel tegen: ‘De wet is een middel om de hemel op aarde te creëren.’ (Ik meen Jonathan Sacks) De tien woorden zijn de huisregels van God, voor wie bij Hem kind aan huis willen zijn. Het deed me denken aan van die borden met huisregels die sommige mensen in huis hebben hangen. ‘In dit huis’ en dan komen er regels. Vaak zijn ze positief gesteld. ‘In dit huis maken we plezier, zeggen we sorry, vergeven we elkaar. In dit huis horen we bij elkaar.’ Want je bént er niet door dingen níet te doen. Het gaat uiteindelijk om wat je wél doet voor een leven dat veilig en heilig is. Pleeg geen moord zou kunnen worden: In ons leven met elkaar hebben we eerbied voor alles wat leeft. Steel niet: in ons samenleven respecteren we wat van een ander is. Leg geen vals getuigenis af: In dit huis zijn we eerlijk. Zo worden tien woorden ook tien wáárden. Ze zouden zomaar wáár kunnen worden als wij er ernst mee maken. Ik denk dat we in Jezus hebben gezien dat het zo werkt. Hij leefde niet vanuit ‘dit mag niet, dat mag niet’ maar vanuit de toezegging ‘zo zal het zijn’. Hij gaf op een heel bevrijdende manier invulling aan de tien woorden. Pelde er alle mag-nieten vanaf om er weer richtingwijzers van te maken.

 

Ja maar…  

Ja, maar… wacht nog even…. er zat wat dwars bij de mensen in de appgroep. Misschien ook wel bij u. God is een ‘na-ijverig’ God. Hij is jaloers, duldt geen ontrouw. En voor de misdaden van de ouders zullen de kinderen, de kleinkinderen en zelfs de achterkleinkinderen ter verantwoording worden geroepen. Hoe kun je nu als kind moeten boeten voor de zonden van je ouders?

Je kunt geen twee heren dienen, zei Jezus daar later over. Je kunt niet God en Mammon dienen. Je kunt niet halfslachtig kiezen voor een relatie met God. Want dan bestaat het risico dat je afglijdt, dat je overspel pleegt met de god van het geld, de god van de macht. Denk niet te makkelijk over de kwade krachten die je  bij God vandaan kunnen houden. Dat geeft kwaad. En kwaad vermenigvuldigt zich altijd, van kwaad tot erger.

Wat ouders verkeerd doen heeft onherroepelijk gevolgen voor de kinderen, soms zelfs verder. Wat deze generatie doet, zal altijd zijn impact hebben op de komende generaties. Dat mechanisme kennen we; dat een volgende generatie de smet of de pijn van de vorige meedraagt. Iemand noemde het voorbeeld van kinderen van foute ouders, of van ouders die geleden hebben in de oorlog. Dat zijn  oorlogsslachtoffers van de tweede en derde generatie.

De belofte die erin zit is dat kwaad ook een einde kan hebben. Het leed is te overzien. Het is te keren. De liefde van God daarentegen heeft geen einde. Zijn trouw is niet te overzien, die is tot het duizendste geslacht. Die is voor altijd. Bedenk dan wat een impact het kan hebben als deze generatie voorgaat in het goede doen; of als ouders of grootouders hun kinderen opdragen aan Gods liefde, voor hen bidden, om zegen vragen. En bedenk hoe wíj het zijn die het huis van liefde bouwen zodat wie na ons komen er in kunnen wonen.

 

God sprak

Een joodse wijsheid zegt: Éenmaal is de Tora gegéven, op de Sinai, maar ontvángen kun je haar elke dag. Eenmaal sprak God deze woorden…. maar je kunt ze nog altijd horen.

Láát je aanspreken. Sta open voor de bevrijdende kracht die er vanuit wil gaan. En zie ze als een uitgestoken hand van God die begint met: ‘Ik ben…’

Page 8 of 27