overweging op zondag 21 april 2024        PG De 8Hoek ~Scherpenzeel

 

uit de Bijbel: 1 Samuel 16: 1-13                 Het gaat niet om wat de mens ziet

 

de eerste indruk

Niets is zo belangrijk als een eerste indruk.

Zo zitten we in elkaar. We baseren ons oordeel op wat we zien, op wat in het oog springt.

Als jullie nieuwe predikant houd ik me daar natuurlijk ook mee bezig.

Hoe kom ik over? Wat zullen ze van me vinden?

Lach ik niet te hard, of te weinig? Is deze rok te kort, of te lang?

-Vanwege de lengte van mijn jurk haakten ooit mensen af.-

Vanwege dat kijken en bekeken worden, presenteren we onszelf liefst zó

dat we de kritische blik van de ander kunnen doorstaan. We denken er over na.

We zien dat redelijk uitvergroot op social media.

Op Insta waar jonge mensen uitgebreid hun make-up routines delen,

waar prestaties worden gevierd, woonkamers worden getoond waar alles klopt.

Het is vast niet toevallig dat de definitie van status, macht, welvaart,

ook met dat kijken te maken heeft: aanzien.

 

Ik benijd de mensen die daar lak aan hebben en gewoon hun eigen gang gaan.

Omdat het zo onzeker kan maken, die gedachte dat mensen kijken

én meteen wat vinden. 

Het kan zó in de weg gaan zitten, dat alles mooi en glad en goed moet zijn,

dat je niet meer jezelf bent. We leggen de lat hoog, voor onszelf en voor een ander.

En we rekenen elkaar, en soms ook onszelf, er genadeloos op af als het plaatje niet klopt.

Allemaal gebaseerd op die eerste, vluchtige blik, zonder echt te zien. 

 

En wat als de eerste indruk bepalend wordt voor wie een stageplaats krijgt, of een baan?

Als je op grond van je achternaam, je beperking, je voorkomen, je gender niet dezelfde kansen krijgt, eruit wordt gepikt, of afgewezen?

Die eerste indruk, is die inderdaad wel zo belangrijk?

 

In het Bijbelgedeelte van vandaag gaat het over zien en gezien worden.

En over die eerste indruk.

Koning Saul is in ongenade gevallen.

Hij was in de valkuil gestapt dat leiderschap aanzien moet hebben.

Van een door God gekozen en gezalfde leider was hij een graaier

en een ongeleid projectiel geworden.

De profeet Samuel treurt erom, ziet het niet meer zitten,

maar God heeft al een nieuwe koning op het oog.

En Hij stuurt Samuel op weg.

Om het pad te effenen, moet Samuel een jonge koe meenemen voor het offermaal.

Een binnenkomer maar ook een overgangsritueel

dat de overgang markeert van de ene naar de andere koning.

Maar ook voor Samuel zelf. Die er al vanaf het begin moeite mee had,

dat God meeging in de wens van het volk om een koning aan te stellen.

En bij deze missie vast ook zijn twijfels heeft.

Wanneer de maaltijd aan de gang is, zal God aan Samuel laten zien wat hij moet doen.

 

het hart

Maar Samuel is ongeduldig.

Of net zo menselijk als wij. Hij gaat op zijn eerste indruk af.

De maaltijd moet nog beginnen, de tafelgangers druppelen binnen.

En in de knappe en grote Eliab ziet Samuel onmiddellijk een nieuwe koning.

Net als Saul steekt deze Eliab met kop en schouders boven iedereen uit.

(lees: 1 Sam 9: 2 en 10:23)

Maar God zoekt geen nieuwe Saul, geen leider die voor het aanzien gaat. Het is tijd voor een ander soort koningschap.

Want God kijkt anders.

Hij zegt: Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk

maar de Heer kijkt naar het hart.

 

Daar zit een tegenstelling in. Buitenkant en binnenkant, uiterlijk en innerlijk.

Maar het is niet zo dat God wél ziet wat mensen níet zien.

Het hart van een mens is niet dat wat verborgen is.

Wat van binnen zit, is dat wat ons bezig houdt, wat ons raakt, inspireert, motiveert.

Als God het hart van een mens aanziet, -lev, in het Hebreeuws-

dan kijkt Hij of een mens het lef, de moed heeft om zijn weg te gaan;

of een mens geschikt is om hem te dienen.

En dat wordt onherroepelijk zichtbaar.

Want je kunt aan een mens aflezen waar hij of zij warm voor loopt.

‘Hij heeft het hart op de juiste plaats’ zeggen we dan.

Of: ‘zij heeft hart voor de zaak’.

Spreuken (27:19) vat het prachtig samen:

Zoals het water het gezicht weerspiegelt,

zo weerspiegelt het hart de mens. 

Het is niet verborgen, maar we dragen het voor ons uit.

Tenminste, als het ons lukt om onszelf te zijn.

 

Dát is wat God ziet: wie we ten diepste zijn. Of wie we kunnen zijn.

Hij kijkt ons tevoorschijn. Onze drijfveren, onze overwegingen,

onze goede bedoelingen, onze talenten.  

En om dat bij een ander te zien, moeten we soms net iets langer kijken.

Of verder kijken dan onze neus lang is; ons oordeel even opschorten.

Net als Samuel moeten we soms nog leren om geduldig te zijn en ons oordeel nog even op te schorten.

 

acht

Een voor een komen de zonen van Isai langs;

Van een tot en met zeven. Maar geen van hen is door God uitgekozen.  

Zijn dit alle zonen die u hebt, vraagt Samuel.

Nee, ziet u, de jongste is er niet bij, antwoordt Isai.

Die komt nog maar net kijken en de familie had het niet belangrijk genoeg gevonden

om hem uit te nodigen voor de maaltijd.

Het deed me een beetje denken aan Assepoester.

In de luwte van haar stiefzusters. Maar zij blijkt uiteindelijk het glazen muiltje te passen.

Onverwacht. Ongedacht. En dat is deze move van God ook.

 

De maaltijd wordt stilgezet en iedereen moet wachten op de achtste zoon.

Acht. Een bijzonder getal, zeker voor deze gemeente.

Acht, vanwege het achthoekig onderstel van de molen die hier ooit stond.

Een mooie herinnering aan vroeger tijden.

Maar het wordt nog mooier als we ons realiseren dat acht een getal van God is en duidt op toekomstige tijden.

 

De Bijbel leert ons tot zeven te tellen.

Zeven is voldoende. 

Zeven vette en zeven magere jaren. Zeven weken na Pesach is het Pinksteren.

Zeven scheppingsdagen.

Mensen tellen tot zeven en als de mens is uitgeteld komt er iets van God bij.

Dan wordt tijd eeuwigheid. Omdat na zeven dagen de achtste dag de gewone loop der dingen doorbreekt

en het heilige binnenkomt.

Op de achtste dag wordt Aaron tot priester gewijd

en sloot God een verbond met Abraham.  

Op de achtste dag wordt een joodse jongen besneden.

Wie genezen is van melaatsheid moet zeven dagen wachten buiten het kamp

en op de achtste dag een offer brengen,

waarmee hij weer wordt opgenomen in de gemeenschap.

Acht is het getal van vernieuwing, van opstanding.

Acht is de dag van Pasen. De eerste dag van de nieuwe week…

De dag dat de mens opnieuw mocht beginnen met tellen maar wel op verhoogde toon.

Met nieuwe hoop, nieuw vertrouwen.

Zoals de organist na zeven tonen met een nieuwe octaaf verder gaat.  

Het gewone leven wordt op de achtste dag een leven met God.

 

Met deze jongste, deze ongedachte, niet getelde, zal God een nieuw begin maken.

God had allang gezien dat deze jongen geschikt was.

We horen eindelijk zijn naam. David heet hij. Dat betekent zoveel als lieveling of vriend.

God houdt van hem.

En God ziet en waardeert de kwaliteiten die hem geschikt maken om koning te zijn.  

In zijn hart zal hij altijd een herder blijven.

Hij zal zorgzaam waken over Gods kudde; wilde dieren verjagen

en zwakke schapen beschermen. God geeft hem daarvoor zijn geest.

 

Die eerste indruk, is die echt zo belangrijk?

God kijkt anders. En Hij nodigt ons uit om met zijn ogen te kijken naar onszelf en elkaar. 

Om elkaar tevoorschijn te kijken en het goede te zien, gaven en talenten.

Met de woorden van het lied dat we gaan zingen:

‘Wil je zien dat wat Ik zie: jouw gaven velerlei.

Wil je luisteren wat Ik zeg: een koningskind ben jij.’

God ziet wat in jou. Vergeet dat niet.

overweging op Paasmorgen 2024

PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

Evangelielezing: Johannes 20: 1, 11-18

Lied: Tussen waken, tussen dromen, NL 631

De graftuin, tekst van Margryt Poortstra

Lied: De aarde is vervuld, NL 650: 1, 2, 3, 4 en 7

 

Twee vragen worden gesteld in het verhaal van vandaag: Waarom huil je? Wat zoek je?

Vragen aan Maria van Magdala maar evengoed aan ons, op deze Paasmorgen.

Waarom huil je?

Moet die vraag echt gesteld worden?

Als er zoveel om ons heen is dat om te janken is.

Van wat er ver weg gebeurt kan ik me nauwelijks een voorstelling maken.

Maar ook om mij heen zie ik dat wat mensen moeten doormaken

soms ten hemel schreiend is.

Waarom huil je?

Om dromen die voorbij gingen, om gezondheid niet vanzelf spreekt,

om teleurstelling of tegenslag, om verlies van zelfstandigheid, van waardigheid.

Om de lieve mensen die je moest loslaten.

Een mens huilt om alle vormen van verlies.

 

Maria van Magdala huilt om de dood van haar rabbi, haar vriend, haar heelmeester.

Hij was het die haar genas van de stemmen in haar hoofd.

Gegrepen door hem, geraakt door wat Hij zei, werd zij een van zijn volgelingen.

Een trouwe vriendin, die bleef toen anderen wegvluchtten.

Zelfs onder aan het kruis bleef ze bij hem.

Je zou haar vasthoudend kunnen noemen.

Want zij trekt naar het graf.

Niet om Jezus’ dode lichaam te balsemen, zoals Lucas en Marcus vertellen.

Ook niet om bij het graf te kijken of het soms waar is

dat Jezus is opgestaan, zoals Matteus vertelt.

Maar om dicht bij hem te zijn. Om zijn lichamelijke nabijheid te voelen.

Ze blíjft bij het graf. Terwijl Petrus en Johannes kwamen en weer gingen.

Maria kan Jezus niet loslaten.

 

Dat snap ik.

Wat verloren is gegaan blijft aan ons trekken. En wie we verloren ook.

Het schrijnt, doet pijn, voelt rauw.

De leegte die zich aan ons opdringt is te leeg, te groot.

 

Een stoel die leeg blijft, een verjaardag die voorbijgaat zonder die ene..

En toch, te midden van alle levenden zorgt iemands afwezigheid

soms dat diegene er juist wél bij is en levendig aanwezig is.

Omdat iemand haar naam noemt.

Omdat een herinnering aan hem wordt opgehaald.

Omdat het besef groeit wat diegene heeft betekend en nog steeds betekent.

Je weet wat je mist, je weet waarom je huilt.

 

In het evangelie gebeurt iets soortgelijks.

De leegte van het graf leidt bij Maria tot ontreddering.

Als ze zich het graf in buigt ziet ze twee engelen.

Die stellen haar als eersten de vraag: Waarom huil je?

‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’

Als ze zich omdraait, uit het graf vandaan, ziet ze Jezus.

Ook Hij vraagt: Waarom huil je?

Haar tranen mogen er zijn, maar ze zitten ook in de weg.

Ze ontnemen haar het zicht op Jezus.

Ze ziet het niet. Ze kan er niet bij.

Pas als Jezus haar bij haar naam noemt ziet ze het, begrijpt ze het.

 

Zij mag hem niet vasthouden met haar tranen.

Ze kan hem niet vasthouden met haar verlangen naar hem, naar zijn aanwezigheid.

Ze kan hem wél vasthouden door de leegte die Hij achterlaat te zien

als een nieuw begin, een nieuwe ruimte.

Maria ziet in wat ze mist nu Jezus er niet meer is.

En dat is veel meer dan zijn lichaam.

Dat is wat Hij deed en zei. Wat hij heeft gegeven en achterlaat, als opdracht en belofte.

Als spirituele erfenis, zeg maar.

 

Jezus’ opstanding betekent niet

dat Hij er nog precies zo zal zijn als zijn leerlingen hem hebben gekend.

Hij zal bij de Vader zijn.

Niet meer zichtbaar, niet meer tastbaar, maar toch dichtbij

en blijvend verbonden met wie hem liefhadden.

Jezus zei het zelf, toen Hij zijn leerlingen voorbereidde op het naderende afscheid:

Wie hem liefheeft, en wie zich aan zijn geboden houdt, zal zijn nabijheid ervaren.

Als ze gaan in zijn spoor, handelen in zijn geest, dan zal Hij bij hen zijn.

 

Houd me niet vast, betekent dat Maria en Jezus’ volgelingen op eigen benen moeten staan. Dat zij op eigen kracht en op hun eigen wijze kinderen van de Vader zullen zijn.

Zoals wij dat nu mogen zijn.

In ons mag de liefde nieuw worden gewekt.

In ons mag de hoop opstaan, en nieuwe moed.

 

Net als Maria mogen we van tijd tot tijd horen hoe we bij onze naam worden geroepen,

bij ons nekvel gegrepen, om ons om te draaien en te weten wat ons te doen staat.

 

Wat zoek je? Dat is de tweede vraag.

We kunnen het voor Maria wel invullen. Zij zocht Jezus.

Zij zocht zijn nabijheid maar ze vond iets anders.

Ze vond het inzicht dat Jezus leeft.

In de eerste plaats in zijn volgelingen, in de dienende liefde, in hun geloof en hoop.

Hij leeft in de leegte van het graf.

Afwezigheid waar de aanwezigheid van God luid en duidelijk doorheen klinkt.

 

Wat zoek jij? Wat hoop jij te vinden op deze Paaszondag?

En sta jij er voor open dat je misschien iets anders zult vinden dan je zoekt?

Eigenlijk zouden wij iedere zondag weer, in elk gebed weer, onszelf leeg moeten maken.

Een lege ruimte om Gods woord als nieuw te laten weerklinken.

Plaats maken door op te ruimen in onze ziel, ons hart te openen.

Het vraagt vertrouwen om zo de ruimte te geven aan wat God wil geven.

 

René de Reuver stelt in zijn paasboodschap:

Het paasevangelie is maar moeilijk te geloven.

In ons leven lijken het donker en de dood het laatste woord te hebben.

Je kunt makkelijk alle moed verliezen.

De boodschap van Pasen kan maar zo te mooi klinken om waar te zijn.

Het gaat tegen alle menselijke ervaring en verwachting in.

En daarom moeten we het steeds weer horen:

Gods licht is sterker dan de duisternis.

De dood heeft niet het laatste woord.

 

Dat zijn grote woorden. Misschien wel te groot.

Pasen vieren betekent dat je op de tenen van je geloof moet gaan staan.

En wat we niet kunnen zeggen zingen we dan maar.

 

Wat zoek je? Wat is er te vinden?

Vanuit de leegte van het graf wordt ons toegesproken dat we hoop mogen hebben.

Omdat God het leven - Jezus’ leven, jouw leven, mijn leven – waardeert boven alles.

Het zal niet vergeefs zijn.

Niet uitlopen op niets, op donker, maar het zal worden bewaard bij hem.

overweging op Palmzondag 24 maart 2024        

Protestantse Gemeente De 8Hoek ~ Scherpenzeel

 

Eerste lezing: Filippenzen 2: 5 -11

Lied: Father, we love You, NL 875

Tweede lezing: Lucas 22: 39-46

Lied: Hij ging de weg zo eenzaam, NL 556

 

tussen waken en slapen….

‘Een vriend zien huilen kan ik niet’ zingen Herman van Veen en Jacques Brel.

Een mens te zien lijden onder zijn eigen doodsangst; Wie kan het aanzien?

Wat zal Jezus bang zijn geweest.

We kunnen ons zijn gebed misschien voorstellen:

 ‘Neem de beker van het lijden van mij weg.’

Is het Gods wil dat Hij lijden moet?

Zou God het dan ook níet kunnen willen

en de beker van het lijden van hem wegnemen?

Want het is toch niet te rijmen met een liefdevolle God,

dat Die een mens roept om zijn weg te gaan en vervolgens laat sterven?

Wíl God niet ingrijpen? of kán Hij niet ingrijpen?

Het zijn bittere vragen.

 

Het zijn ook de vragen waarmee we het zelf van tijd tot tijd moeilijk hebben

of waar we wakker van liggen:

waar is God? En waarom doet God niets?

Niet in Oekraïne. Niet in Gaza. Niet in Israël. Niet bij stervende kinderen.

Getsemane is niet eenmalig. Nog altijd worden mensen geslachtofferd,

aan het kruis genageld. In hun lijden wordt Christus steeds opnieuw gekruisigd.

Waarom neemt God die beker niet weg?  

 

Waar is Hij als mensen lijden, als ziekte of pijn onze geliefden treft ?

Kunnen we in hem blijven geloven als ons verdriet overkomt?

Kunnen we hem nog wel vertrouwen als we bang zijn,

of eenzaam in de donkerte van onze ziel?

Is er wel Iemand die over ons waakt, op ons past?

 

We vieren straks Pasen

maar we moeten ook door de beklemming van Goede Vrijdag heen;

Door de diepe eenzaamheid die ons geloof soms ook met zich met zich meebrengt.

De twijfels, de wanhoop.

We kunnen de grote vragen van mensen niet wegpoetsen door te wijzen op Pasen,

en te zeggen dat alles goed komt.

En als we een vriend zien huilen troosten we hem niet door aan te dragen dat de zon weer gaat schijnen.

Dat is óók waar maar het is geen doekje voor het bloeden.

Vandaag proberen we de moed op te brengen om even stil te vallen.

 

Had God kúnnen ingrijpen en de beker van Jezus wegnemen?  

Zou God het lijden van deze wereld weg kunnen nemen?

En waarom doet Hij het dan niet?

 

Een antwoord op die moeilijke vragen ligt in Gods wezen besloten; in hoe Hij wil zijn.

Hij is een God die op ons mensen vertrouwt.

Hij gaf de mens de opdracht om voor de aarde te zorgen

en er een bewoonbare plek van te maken. In vrijheid en verantwoordelijkheid.

God riep en roept mensen om zijn weg te gaan. Om antwoord te geven op zijn Woord.

Hij sloot een verbond met zijn volk Israël, om te leven naar de Tora.

 

Binnen dat verbond staat ook Jezus. Hij staat symbool voor Gods volk.

Hij is de geroepene bij uitstek.

En als elke mens die door God wordt geroepen ervaart ook Hij beproeving,

eenzaamheid, woestijn.

Want gehoor geven aan God betekent niet automatisch dat je weg over rozen zal gaan.

 

Maar vanwege dat roepen en antwoord geven

kan God het lijden van Jezus niet wegnemen.

Dan zou Hij het verbond dat Hij gesloten heeft met zijn volk schenden.

God kan de beker niet wegnemen omdat Hij dan de verantwoordelijkheid

die Hij gaf aan de mens niet serieus meer neemt.

 

In wezen is God in Getsemane niet alleen verborgen maar ook machteloos.

Het is niet zijn wil dat Jezus sterft.

Het is de uiterste consequentie van Jezus’ trouw aan God.

Zijn geloof, zijn roeping, hebben hem tot hier gebracht.

Hij kan nu niet meer terug. Niet als Hij geloofwaardig wil blijven.

Het is niet Gods wil dat Jezus sterft.

Dat is de wil van mensen.

Het is niet zijn wil dat onze wereld lijdt.

Dat is de wil van mensen.

Gods macht strekt niet zo ver dat Hij dat kan opheffen.

Hij kan niet als een tovenaar met een stokje zwaaien.

 

Gods macht ligt in zijn Woord, in zijn Geest.

Hij regeert door mensen die zijn wil doen, die vanuit liefde leven.

Hij is aanwezig in die mensen die zijn gebod en belofte bekend maken,

in de gemeente die zijn woord bekend maakt aan de wereld.

Zijn machteloosheid wordt zichtbaar waar mensen elkaar kwaad doen

en waar het kwaad voortettert.

God slaapt dus niet maar is gebonden aan de ruimte en verantwoordelijkheid

die Hij aan de mens heeft gegeven. En dat is wrang.

 

Lucas moet gedacht hebben: zo kan het niet! Dit is menselijkerwijs niet uit te houden.

En hij heeft aan dit stukje van het lijdensevangelie eigenhandig iets toegevoegd. (waarschijnlijk deed een latere redacteur dat)

Lucas voegt een detail toe dat bij Marcus en Matteus ontbreekt.

Hij laat een engel uit de hemel komen om Jezus bij te staan en kracht te geven.

Alsof hij zeggen wil: iets van Gods aanwezigheid moet toch zichtbaar blijven.

 

Rembrandt heeft deze twee verzen in een kleine ets weergegeven.

Het is maar 11 bij 8 centimeter

en je moet er met je neus bovenop staan om het goed tot je te laten doordringen.

 

Aan de strepen aan de linkerkant van de vleugel kunnen we aflezen

dat de engel net geland is. Er is haast geboden. Dit is dringend.

Jezus heeft zijn handen gevouwen in gebed.

En als je goed kijkt, zie je dat de engel Jezus arm ondersteunt.

De engel helpt Jezus om te blijven bidden, om moedig te zijn en vol te houden.

Dat is geen makkelijke troost. Uiteindelijk zal Jezus het zelf moeten doen.

Maar wat is deze engel welkom.

 

Links onderin zien we slapende leerlingen.

Moe van verdriet, zeggen sommige uitleggers.

Maar Bijbels gesproken verzaken ze. Ze vallen tegen.

Jezus vroeg hen te waken en te bidden.

Om met hem God te zoeken en hem te helpen vol te houden.

Maar de leerlingen tasten in het duister over wat er voor hun ogen gebeurt.

Ze kunnen er met hun geloof niet bij. En kunnen er dus ook in hun gebed niets mee.

Hun slaap is als die van alle mensen die zich afsluiten voor de Mensenzoon

die steeds opnieuw gekruisigd wordt. (Het Verhaal gaat…)

Hun moed, hun trouw, hun volharding… alles staat op een laag pitje.

Wij zouden het zelf kunnen zijn, als we vaststellen dat het nieuws ons niets meer doet,

dat we ons ervoor afsluiten of dat we wegkijken. Te pijnlijk.

Boven de vleugel van de engel zien we de meute aankomen met Judas.

Op de achtergrond is Jeruzalem zwart en dreigend.

 

Wie goed kijkt, wie het wil zien, ziet bovenin, rechts van het midden, een witte bol.

Is het de maan, of misschien de zon?

Er breekt in ieder geval iets van licht door. Voor wie het wil zien.

Rembrandt laat in deze kleine ets álles tegelijk zien: angst en moed,

gebed en kracht uit de hemel, de dreiging van de dood én licht.

 

We begonnen met de vraag: waar is God?

Alsof lijden en duisternis meteen zijn afwezigheid betekenen.

Laten we ons eraan vasthouden dat Hij ook in onze donkerste momenten aanwezig is.

Hij heeft Jezus niet alleen gelaten aan het kruis.

Al had het alle schijn van wel.

Laten we net als Hij waken en bidden;  

ons uitstrekken naar God in ons huilen, in ons bidden, in onze angst. 

En als het moet, laten we dan een engel zijn en waken met een ander.

 

Lied: Bid met mij

overweging op zondag 17 maart 2024     PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

verbintenis- en intrededienst

 

uit de Bijbel: Johannes 12: 20-33

 

Ik keek naar BinnensteBuiten, een natuurprogramma op televisie.

Een bioloog nam de kijker mee en wees op wat er te zien was.

Hij stopte bij een jonge beuk.

In Oud-Beijerland hadden we een er een haag van rondom de tuin staan.

In de herfst worden de bladeren van deze haag bruin maar ze blijven wél hangen.

Waardoor we altijd een beetje privacy hielden, achter die haag.

En in het voorjaar zagen we tussen die bruine blaadjes

de groene knoppen weer tevoorschijn komen.

Kijk, zei de boswachter,

terwijl hij wees op de beuk met bruine blaadjes en groene knoppen,

kijk, dit noemen we een ongelovige beuk.

Want de beukenboom houdt krampachtig zijn oude blaadjes vast

omdat hij er niet op vertrouwt dat hij weer nieuw blad zal krijgen.

De beuk neemt het zekere voor het onzekere tijdens de winter

want hij durft niet te vertrouwen op het voorjaar.

 

Durf jij te verliezen?

Dat is de vraag die Jezus indirect aan zijn leerlingen stelt.

Er zijn grote verwachtingen rondom Jezus.

Zijn reputatie is hem vooruitgesneld.

Hij zou een goede koning zijn. Een die het volk te eten zou geven.

Zoals toen met die vijf broden en twee vissen.

Hij zou wel eens degene kunnen zijn die de Romeinse bezetters kon verjagen.

Een vredekoning. De verwachtingen rondom Jezus zijn hooggespannen.

Die twee Grieken willen het met eigen ogen zien.

Misschien wel een selfie maken, om later te kunnen zeggen: ik was erbij.

Maar zo zit het niet. Jezus is niet uit op macht; is geen held of idool.

Er is niets te zien. Jezus’ leerlingen schijnen dat maar niet te kunnen begrijpen.

En daarom vertelt Hij de gelijkenis van de graankorrel.

Hoe hij valt, sterft, wordt begraven in de aarde.

We zien door de woorden heen schemeren hoe het Goede Vrijdag wordt.

En Stille Zaterdag.

Hoe Jezus valt onder het kruis, sterft en in het graf wordt gelegd.

Toch gaat het niet alleen over Jezus’ naderende dood.

Het is evengoed een gelijkenis over het léven.

Over wat je ermee doet.

 

We zijn er over het algemeen zuinig op.

 

In ons allemaal zit de drang tot zelfbehoud.

We hebben er tenslotte maar één gekregen.

Dus willen we er ook het beste van maken, er uit halen wat er in zit.

Dus zijn we druk met ons eigen levensgeluk,

met het behalen van onze eigen levensdoelen,

met de zorg om ons eigen hachje, het veilig stellen van zekerheden.

Ons leven draait om ons gezin, om onszelf, om dat kleine clubje geliefden.

 

En Jezus vraagt ons: wat heb je daar bij te winnen?

Als jij de enige bent die daardoor tot bloei komt, is dat dan niet eenzaam.

Één graankorrel te zijn. En jezelf niet in de aarde willen laten vallen,

jezelf niet willen laten zaaien om vrucht te dragen….

Wat schiet je daarmee op?

Wat schiet de wereld daarmee op?

 

Maar als je durft los te laten

dat het leven alleen om jou draait,

als je durft vertrouwen dat het leven naar jou toekomt

als je je durft te laten vallen in vertrouwen,

dan krijgt het leven kwaliteit, waarde.

 

Jezus zegt: Wie zich aan het leven vastklampt, verliest het.

Maar wie in deze wereld zijn leven loslaat, behoudt het voor het eeuwige leven.

Dan komt er iets uit voort dat bestendig is en beklijft.

 

Je leven loslaten betekent niet dat je sterft.

Maar dat je liefhebt. Zoals geliefden elkaar liefhebben, en vrienden.

Zoals ouders hun kinderen liefhebben en andersom.

Zoals de ene mens de ander met vriendelijkheid tegemoet treedt.

Dat is een weg waarop je nooit alleen gaat.

Want de weg van de graankorrel gaat over loyaliteit, solidariteit, zorg.

Dat is een begaanbare weg maar niet altijd een makkelijke weg.

Hij gaat soms dwars tegen de normen van onze samenleving in

waar ieder voor zich leeft, en het gevoel van gemeenschap onder druk kan staan.

Het kan je ook wat kosten om te leven met een ander, voor een ander.

Het kost tijd. Energie. Het vraagt om een koerswijziging misschien.

Of een heroverwegen van je prioriteiten.

Het betekent dat je moet investeren, risico’s moet durven nemen,

mislukking en teleurstelling te verdragen krijgt.

Je kunt het punt bereiken dat je je afvraagt: waar ben ik aan begonnen

en er zelfs een beetje aan doodgaan.

Toch is het die liefde, de zelfopofferende liefde, die ons het meeste mens maakt.

En het is die liefde, die dienstbaarheid, die door de Vader in de hemel wordt geprezen.

 

Jezus wijst ons die weg maar ging ook die weg.

Liefdevol en dienend in wat Hij zei en deed.

Hij knielde neer voor zijn vrienden en waste hen de voeten.

Snap je het nu, zei Hij. Dit is een voorbeeld.

Dat je van elkaar gediend moet zijn.

Je wint er alleen maar mee als je ook bereid bent te verliezen.

Je wordt groter naarmate je jezelf ook kleiner durft te maken.

Heb maar vertrouwen dat wanneer je loslaat er ook iets zal groeien.

 

Vandaag beginnen we als gemeente en voorganger aan een nieuwe periode samen.

De vraag is hóe?

Het is spannend. Ik vind het spannend.

We zouden, als de beukenboom, onze oude blaadjes nog even vast kunnen houden.

Eerst maar eens zien wat het wordt.

We kunnen ook die andere weg kiezen.

De weg zonder voorbehoud, zonder angst om iets kwijt te raken.

De weg van het vertrouwen dat er iets mag groeien dat goed is.

Nee, daar is nog niets van te zien maar ik durf er wel in te geloven.

Page 1 of 27