Lyonne

Lyonne

Apr 02, 2024

Waarom huil je?

overweging op Paasmorgen 2024

PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

Evangelielezing: Johannes 20: 1, 11-18

Lied: Tussen waken, tussen dromen, NL 631

De graftuin, tekst van Margryt Poortstra

Lied: De aarde is vervuld, NL 650: 1, 2, 3, 4 en 7

 

Twee vragen worden gesteld in het verhaal van vandaag: Waarom huil je? Wat zoek je?

Vragen aan Maria van Magdala maar evengoed aan ons, op deze Paasmorgen.

Waarom huil je?

Moet die vraag echt gesteld worden?

Als er zoveel om ons heen is dat om te janken is.

Van wat er ver weg gebeurt kan ik me nauwelijks een voorstelling maken.

Maar ook om mij heen zie ik dat wat mensen moeten doormaken

soms ten hemel schreiend is.

Waarom huil je?

Om dromen die voorbij gingen, om gezondheid niet vanzelf spreekt,

om teleurstelling of tegenslag, om verlies van zelfstandigheid, van waardigheid.

Om de lieve mensen die je moest loslaten.

Een mens huilt om alle vormen van verlies.

 

Maria van Magdala huilt om de dood van haar rabbi, haar vriend, haar heelmeester.

Hij was het die haar genas van de stemmen in haar hoofd.

Gegrepen door hem, geraakt door wat Hij zei, werd zij een van zijn volgelingen.

Een trouwe vriendin, die bleef toen anderen wegvluchtten.

Zelfs onder aan het kruis bleef ze bij hem.

Je zou haar vasthoudend kunnen noemen.

Want zij trekt naar het graf.

Niet om Jezus’ dode lichaam te balsemen, zoals Lucas en Marcus vertellen.

Ook niet om bij het graf te kijken of het soms waar is

dat Jezus is opgestaan, zoals Matteus vertelt.

Maar om dicht bij hem te zijn. Om zijn lichamelijke nabijheid te voelen.

Ze blíjft bij het graf. Terwijl Petrus en Johannes kwamen en weer gingen.

Maria kan Jezus niet loslaten.

 

Dat snap ik.

Wat verloren is gegaan blijft aan ons trekken. En wie we verloren ook.

Het schrijnt, doet pijn, voelt rauw.

De leegte die zich aan ons opdringt is te leeg, te groot.

 

Een stoel die leeg blijft, een verjaardag die voorbijgaat zonder die ene..

En toch, te midden van alle levenden zorgt iemands afwezigheid

soms dat diegene er juist wél bij is en levendig aanwezig is.

Omdat iemand haar naam noemt.

Omdat een herinnering aan hem wordt opgehaald.

Omdat het besef groeit wat diegene heeft betekend en nog steeds betekent.

Je weet wat je mist, je weet waarom je huilt.

 

In het evangelie gebeurt iets soortgelijks.

De leegte van het graf leidt bij Maria tot ontreddering.

Als ze zich het graf in buigt ziet ze twee engelen.

Die stellen haar als eersten de vraag: Waarom huil je?

‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’

Als ze zich omdraait, uit het graf vandaan, ziet ze Jezus.

Ook Hij vraagt: Waarom huil je?

Haar tranen mogen er zijn, maar ze zitten ook in de weg.

Ze ontnemen haar het zicht op Jezus.

Ze ziet het niet. Ze kan er niet bij.

Pas als Jezus haar bij haar naam noemt ziet ze het, begrijpt ze het.

 

Zij mag hem niet vasthouden met haar tranen.

Ze kan hem niet vasthouden met haar verlangen naar hem, naar zijn aanwezigheid.

Ze kan hem wél vasthouden door de leegte die Hij achterlaat te zien

als een nieuw begin, een nieuwe ruimte.

Maria ziet in wat ze mist nu Jezus er niet meer is.

En dat is veel meer dan zijn lichaam.

Dat is wat Hij deed en zei. Wat hij heeft gegeven en achterlaat, als opdracht en belofte.

Als spirituele erfenis, zeg maar.

 

Jezus’ opstanding betekent niet

dat Hij er nog precies zo zal zijn als zijn leerlingen hem hebben gekend.

Hij zal bij de Vader zijn.

Niet meer zichtbaar, niet meer tastbaar, maar toch dichtbij

en blijvend verbonden met wie hem liefhadden.

Jezus zei het zelf, toen Hij zijn leerlingen voorbereidde op het naderende afscheid:

Wie hem liefheeft, en wie zich aan zijn geboden houdt, zal zijn nabijheid ervaren.

Als ze gaan in zijn spoor, handelen in zijn geest, dan zal Hij bij hen zijn.

 

Houd me niet vast, betekent dat Maria en Jezus’ volgelingen op eigen benen moeten staan. Dat zij op eigen kracht en op hun eigen wijze kinderen van de Vader zullen zijn.

Zoals wij dat nu mogen zijn.

In ons mag de liefde nieuw worden gewekt.

In ons mag de hoop opstaan, en nieuwe moed.

 

Net als Maria mogen we van tijd tot tijd horen hoe we bij onze naam worden geroepen,

bij ons nekvel gegrepen, om ons om te draaien en te weten wat ons te doen staat.

 

Wat zoek je? Dat is de tweede vraag.

We kunnen het voor Maria wel invullen. Zij zocht Jezus.

Zij zocht zijn nabijheid maar ze vond iets anders.

Ze vond het inzicht dat Jezus leeft.

In de eerste plaats in zijn volgelingen, in de dienende liefde, in hun geloof en hoop.

Hij leeft in de leegte van het graf.

Afwezigheid waar de aanwezigheid van God luid en duidelijk doorheen klinkt.

 

Wat zoek jij? Wat hoop jij te vinden op deze Paaszondag?

En sta jij er voor open dat je misschien iets anders zult vinden dan je zoekt?

Eigenlijk zouden wij iedere zondag weer, in elk gebed weer, onszelf leeg moeten maken.

Een lege ruimte om Gods woord als nieuw te laten weerklinken.

Plaats maken door op te ruimen in onze ziel, ons hart te openen.

Het vraagt vertrouwen om zo de ruimte te geven aan wat God wil geven.

 

René de Reuver stelt in zijn paasboodschap:

Het paasevangelie is maar moeilijk te geloven.

In ons leven lijken het donker en de dood het laatste woord te hebben.

Je kunt makkelijk alle moed verliezen.

De boodschap van Pasen kan maar zo te mooi klinken om waar te zijn.

Het gaat tegen alle menselijke ervaring en verwachting in.

En daarom moeten we het steeds weer horen:

Gods licht is sterker dan de duisternis.

De dood heeft niet het laatste woord.

 

Dat zijn grote woorden. Misschien wel te groot.

Pasen vieren betekent dat je op de tenen van je geloof moet gaan staan.

En wat we niet kunnen zeggen zingen we dan maar.

 

Wat zoek je? Wat is er te vinden?

Vanuit de leegte van het graf wordt ons toegesproken dat we hoop mogen hebben.

Omdat God het leven - Jezus’ leven, jouw leven, mijn leven – waardeert boven alles.

Het zal niet vergeefs zijn.

Niet uitlopen op niets, op donker, maar het zal worden bewaard bij hem.

overweging op Palmzondag 24 maart 2024        

Protestantse Gemeente De 8Hoek ~ Scherpenzeel

 

Eerste lezing: Filippenzen 2: 5 -11

Lied: Father, we love You, NL 875

Tweede lezing: Lucas 22: 39-46

Lied: Hij ging de weg zo eenzaam, NL 556

 

tussen waken en slapen….

‘Een vriend zien huilen kan ik niet’ zingen Herman van Veen en Jacques Brel.

Een mens te zien lijden onder zijn eigen doodsangst; Wie kan het aanzien?

Wat zal Jezus bang zijn geweest.

We kunnen ons zijn gebed misschien voorstellen:

 ‘Neem de beker van het lijden van mij weg.’

Is het Gods wil dat Hij lijden moet?

Zou God het dan ook níet kunnen willen

en de beker van het lijden van hem wegnemen?

Want het is toch niet te rijmen met een liefdevolle God,

dat Die een mens roept om zijn weg te gaan en vervolgens laat sterven?

Wíl God niet ingrijpen? of kán Hij niet ingrijpen?

Het zijn bittere vragen.

 

Het zijn ook de vragen waarmee we het zelf van tijd tot tijd moeilijk hebben

of waar we wakker van liggen:

waar is God? En waarom doet God niets?

Niet in Oekraïne. Niet in Gaza. Niet in Israël. Niet bij stervende kinderen.

Getsemane is niet eenmalig. Nog altijd worden mensen geslachtofferd,

aan het kruis genageld. In hun lijden wordt Christus steeds opnieuw gekruisigd.

Waarom neemt God die beker niet weg?  

 

Waar is Hij als mensen lijden, als ziekte of pijn onze geliefden treft ?

Kunnen we in hem blijven geloven als ons verdriet overkomt?

Kunnen we hem nog wel vertrouwen als we bang zijn,

of eenzaam in de donkerte van onze ziel?

Is er wel Iemand die over ons waakt, op ons past?

 

We vieren straks Pasen

maar we moeten ook door de beklemming van Goede Vrijdag heen;

Door de diepe eenzaamheid die ons geloof soms ook met zich met zich meebrengt.

De twijfels, de wanhoop.

We kunnen de grote vragen van mensen niet wegpoetsen door te wijzen op Pasen,

en te zeggen dat alles goed komt.

En als we een vriend zien huilen troosten we hem niet door aan te dragen dat de zon weer gaat schijnen.

Dat is óók waar maar het is geen doekje voor het bloeden.

Vandaag proberen we de moed op te brengen om even stil te vallen.

 

Had God kúnnen ingrijpen en de beker van Jezus wegnemen?  

Zou God het lijden van deze wereld weg kunnen nemen?

En waarom doet Hij het dan niet?

 

Een antwoord op die moeilijke vragen ligt in Gods wezen besloten; in hoe Hij wil zijn.

Hij is een God die op ons mensen vertrouwt.

Hij gaf de mens de opdracht om voor de aarde te zorgen

en er een bewoonbare plek van te maken. In vrijheid en verantwoordelijkheid.

God riep en roept mensen om zijn weg te gaan. Om antwoord te geven op zijn Woord.

Hij sloot een verbond met zijn volk Israël, om te leven naar de Tora.

 

Binnen dat verbond staat ook Jezus. Hij staat symbool voor Gods volk.

Hij is de geroepene bij uitstek.

En als elke mens die door God wordt geroepen ervaart ook Hij beproeving,

eenzaamheid, woestijn.

Want gehoor geven aan God betekent niet automatisch dat je weg over rozen zal gaan.

 

Maar vanwege dat roepen en antwoord geven

kan God het lijden van Jezus niet wegnemen.

Dan zou Hij het verbond dat Hij gesloten heeft met zijn volk schenden.

God kan de beker niet wegnemen omdat Hij dan de verantwoordelijkheid

die Hij gaf aan de mens niet serieus meer neemt.

 

In wezen is God in Getsemane niet alleen verborgen maar ook machteloos.

Het is niet zijn wil dat Jezus sterft.

Het is de uiterste consequentie van Jezus’ trouw aan God.

Zijn geloof, zijn roeping, hebben hem tot hier gebracht.

Hij kan nu niet meer terug. Niet als Hij geloofwaardig wil blijven.

Het is niet Gods wil dat Jezus sterft.

Dat is de wil van mensen.

Het is niet zijn wil dat onze wereld lijdt.

Dat is de wil van mensen.

Gods macht strekt niet zo ver dat Hij dat kan opheffen.

Hij kan niet als een tovenaar met een stokje zwaaien.

 

Gods macht ligt in zijn Woord, in zijn Geest.

Hij regeert door mensen die zijn wil doen, die vanuit liefde leven.

Hij is aanwezig in die mensen die zijn gebod en belofte bekend maken,

in de gemeente die zijn woord bekend maakt aan de wereld.

Zijn machteloosheid wordt zichtbaar waar mensen elkaar kwaad doen

en waar het kwaad voortettert.

God slaapt dus niet maar is gebonden aan de ruimte en verantwoordelijkheid

die Hij aan de mens heeft gegeven. En dat is wrang.

 

Lucas moet gedacht hebben: zo kan het niet! Dit is menselijkerwijs niet uit te houden.

En hij heeft aan dit stukje van het lijdensevangelie eigenhandig iets toegevoegd. (waarschijnlijk deed een latere redacteur dat)

Lucas voegt een detail toe dat bij Marcus en Matteus ontbreekt.

Hij laat een engel uit de hemel komen om Jezus bij te staan en kracht te geven.

Alsof hij zeggen wil: iets van Gods aanwezigheid moet toch zichtbaar blijven.

 

Rembrandt heeft deze twee verzen in een kleine ets weergegeven.

Het is maar 11 bij 8 centimeter

en je moet er met je neus bovenop staan om het goed tot je te laten doordringen.

 

Aan de strepen aan de linkerkant van de vleugel kunnen we aflezen

dat de engel net geland is. Er is haast geboden. Dit is dringend.

Jezus heeft zijn handen gevouwen in gebed.

En als je goed kijkt, zie je dat de engel Jezus arm ondersteunt.

De engel helpt Jezus om te blijven bidden, om moedig te zijn en vol te houden.

Dat is geen makkelijke troost. Uiteindelijk zal Jezus het zelf moeten doen.

Maar wat is deze engel welkom.

 

Links onderin zien we slapende leerlingen.

Moe van verdriet, zeggen sommige uitleggers.

Maar Bijbels gesproken verzaken ze. Ze vallen tegen.

Jezus vroeg hen te waken en te bidden.

Om met hem God te zoeken en hem te helpen vol te houden.

Maar de leerlingen tasten in het duister over wat er voor hun ogen gebeurt.

Ze kunnen er met hun geloof niet bij. En kunnen er dus ook in hun gebed niets mee.

Hun slaap is als die van alle mensen die zich afsluiten voor de Mensenzoon

die steeds opnieuw gekruisigd wordt. (Het Verhaal gaat…)

Hun moed, hun trouw, hun volharding… alles staat op een laag pitje.

Wij zouden het zelf kunnen zijn, als we vaststellen dat het nieuws ons niets meer doet,

dat we ons ervoor afsluiten of dat we wegkijken. Te pijnlijk.

Boven de vleugel van de engel zien we de meute aankomen met Judas.

Op de achtergrond is Jeruzalem zwart en dreigend.

 

Wie goed kijkt, wie het wil zien, ziet bovenin, rechts van het midden, een witte bol.

Is het de maan, of misschien de zon?

Er breekt in ieder geval iets van licht door. Voor wie het wil zien.

Rembrandt laat in deze kleine ets álles tegelijk zien: angst en moed,

gebed en kracht uit de hemel, de dreiging van de dood én licht.

 

We begonnen met de vraag: waar is God?

Alsof lijden en duisternis meteen zijn afwezigheid betekenen.

Laten we ons eraan vasthouden dat Hij ook in onze donkerste momenten aanwezig is.

Hij heeft Jezus niet alleen gelaten aan het kruis.

Al had het alle schijn van wel.

Laten we net als Hij waken en bidden;  

ons uitstrekken naar God in ons huilen, in ons bidden, in onze angst. 

En als het moet, laten we dan een engel zijn en waken met een ander.

 

Lied: Bid met mij

overweging op zondag 17 maart 2024     PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

verbintenis- en intrededienst

 

uit de Bijbel: Johannes 12: 20-33

 

Ik keek naar BinnensteBuiten, een natuurprogramma op televisie.

Een bioloog nam de kijker mee en wees op wat er te zien was.

Hij stopte bij een jonge beuk.

In Oud-Beijerland hadden we een er een haag van rondom de tuin staan.

In de herfst worden de bladeren van deze haag bruin maar ze blijven wél hangen.

Waardoor we altijd een beetje privacy hielden, achter die haag.

En in het voorjaar zagen we tussen die bruine blaadjes

de groene knoppen weer tevoorschijn komen.

Kijk, zei de boswachter,

terwijl hij wees op de beuk met bruine blaadjes en groene knoppen,

kijk, dit noemen we een ongelovige beuk.

Want de beukenboom houdt krampachtig zijn oude blaadjes vast

omdat hij er niet op vertrouwt dat hij weer nieuw blad zal krijgen.

De beuk neemt het zekere voor het onzekere tijdens de winter

want hij durft niet te vertrouwen op het voorjaar.

 

Durf jij te verliezen?

Dat is de vraag die Jezus indirect aan zijn leerlingen stelt.

Er zijn grote verwachtingen rondom Jezus.

Zijn reputatie is hem vooruitgesneld.

Hij zou een goede koning zijn. Een die het volk te eten zou geven.

Zoals toen met die vijf broden en twee vissen.

Hij zou wel eens degene kunnen zijn die de Romeinse bezetters kon verjagen.

Een vredekoning. De verwachtingen rondom Jezus zijn hooggespannen.

Die twee Grieken willen het met eigen ogen zien.

Misschien wel een selfie maken, om later te kunnen zeggen: ik was erbij.

Maar zo zit het niet. Jezus is niet uit op macht; is geen held of idool.

Er is niets te zien. Jezus’ leerlingen schijnen dat maar niet te kunnen begrijpen.

En daarom vertelt Hij de gelijkenis van de graankorrel.

Hoe hij valt, sterft, wordt begraven in de aarde.

We zien door de woorden heen schemeren hoe het Goede Vrijdag wordt.

En Stille Zaterdag.

Hoe Jezus valt onder het kruis, sterft en in het graf wordt gelegd.

Toch gaat het niet alleen over Jezus’ naderende dood.

Het is evengoed een gelijkenis over het léven.

Over wat je ermee doet.

 

We zijn er over het algemeen zuinig op.

 

In ons allemaal zit de drang tot zelfbehoud.

We hebben er tenslotte maar één gekregen.

Dus willen we er ook het beste van maken, er uit halen wat er in zit.

Dus zijn we druk met ons eigen levensgeluk,

met het behalen van onze eigen levensdoelen,

met de zorg om ons eigen hachje, het veilig stellen van zekerheden.

Ons leven draait om ons gezin, om onszelf, om dat kleine clubje geliefden.

 

En Jezus vraagt ons: wat heb je daar bij te winnen?

Als jij de enige bent die daardoor tot bloei komt, is dat dan niet eenzaam.

Één graankorrel te zijn. En jezelf niet in de aarde willen laten vallen,

jezelf niet willen laten zaaien om vrucht te dragen….

Wat schiet je daarmee op?

Wat schiet de wereld daarmee op?

 

Maar als je durft los te laten

dat het leven alleen om jou draait,

als je durft vertrouwen dat het leven naar jou toekomt

als je je durft te laten vallen in vertrouwen,

dan krijgt het leven kwaliteit, waarde.

 

Jezus zegt: Wie zich aan het leven vastklampt, verliest het.

Maar wie in deze wereld zijn leven loslaat, behoudt het voor het eeuwige leven.

Dan komt er iets uit voort dat bestendig is en beklijft.

 

Je leven loslaten betekent niet dat je sterft.

Maar dat je liefhebt. Zoals geliefden elkaar liefhebben, en vrienden.

Zoals ouders hun kinderen liefhebben en andersom.

Zoals de ene mens de ander met vriendelijkheid tegemoet treedt.

Dat is een weg waarop je nooit alleen gaat.

Want de weg van de graankorrel gaat over loyaliteit, solidariteit, zorg.

Dat is een begaanbare weg maar niet altijd een makkelijke weg.

Hij gaat soms dwars tegen de normen van onze samenleving in

waar ieder voor zich leeft, en het gevoel van gemeenschap onder druk kan staan.

Het kan je ook wat kosten om te leven met een ander, voor een ander.

Het kost tijd. Energie. Het vraagt om een koerswijziging misschien.

Of een heroverwegen van je prioriteiten.

Het betekent dat je moet investeren, risico’s moet durven nemen,

mislukking en teleurstelling te verdragen krijgt.

Je kunt het punt bereiken dat je je afvraagt: waar ben ik aan begonnen

en er zelfs een beetje aan doodgaan.

Toch is het die liefde, de zelfopofferende liefde, die ons het meeste mens maakt.

En het is die liefde, die dienstbaarheid, die door de Vader in de hemel wordt geprezen.

 

Jezus wijst ons die weg maar ging ook die weg.

Liefdevol en dienend in wat Hij zei en deed.

Hij knielde neer voor zijn vrienden en waste hen de voeten.

Snap je het nu, zei Hij. Dit is een voorbeeld.

Dat je van elkaar gediend moet zijn.

Je wint er alleen maar mee als je ook bereid bent te verliezen.

Je wordt groter naarmate je jezelf ook kleiner durft te maken.

Heb maar vertrouwen dat wanneer je loslaat er ook iets zal groeien.

 

Vandaag beginnen we als gemeente en voorganger aan een nieuwe periode samen.

De vraag is hóe?

Het is spannend. Ik vind het spannend.

We zouden, als de beukenboom, onze oude blaadjes nog even vast kunnen houden.

Eerst maar eens zien wat het wordt.

We kunnen ook die andere weg kiezen.

De weg zonder voorbehoud, zonder angst om iets kwijt te raken.

De weg van het vertrouwen dat er iets mag groeien dat goed is.

Nee, daar is nog niets van te zien maar ik durf er wel in te geloven.

overweging op zondag 10 maart 2024     PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

In deze dienst heb ik afscheid genomen van de gemeente.

 

uit de Bijbel: Deuteronomium 8: 1-6 en Johannes 6: 1-15

 

Heel veel mensen zijn Jezus gevolgd.

Ze hebben gezien hoe Hij mensen genas en dat heeft in hen iets opgeroepen…

een verlangen; hoop dat ook zij zouden worden genezen,

of dat hun hartenpijn wordt geheeld

of hun huidhonger gestild.  

Mensen hebben hem horen spreken en zijn hongerig naar meer van zijn woorden.

Woorden die niet hard zijn, of afwijzend, maar vergevingsgezind, richtinggevend.

De mensen daar en toen verschillen niet van hoe mensen hier en nu zijn.

We dragen allemaal wel iets mee van een tekort of tekortkoming;

we kennen verdriet, gemis of worden geconfronteerd met doelloosheid, zinloosheid.

Ik neem altijd maar aan dat wie hier komt, hier ook iets te zoeken heeft

en hoopt om iets te vinden, iets mee te nemen.

Of dat nu voedsel voor de ziel is of een kop koffie en een luisterend oor.

Of het nu een gemeentelid is, een toevallige voorbijganger of een vaste gast.

We weten allemaal wat honger is.

Dit verhaal roept de vraag op of we daar voldoende oog en oor voor hebben

en of we weten hóe we die honger moeten stillen.

Jezus heeft het als eerste door.

De Zoon lijkt op zijn Vader.

Nog voor mensen roepen, is Hij al op zoek naar een antwoord.

Nog voor ik zelf weet wat ik mis, is Hij daar al met zijn aandacht voor mij.

Ik kan niet anders dan het zó zien dat Jezus dat ook als opdracht bij zijn leerlingen,

bij zijn gemeente, neerlegt:

de opdracht om mensen tegemoet te komen in wat ze nodig hebben.

Om gevoelig voor te zijn voor hun missen, hun tekort.

Jezus brengt het als iets gewoons in: het is etenstijd.  

Deze mensen hebben eten nodig.

 

In De Open Hof gaat de liefde door de maag. We hebben wat afgegeten met elkaar.

Op feestjes, in de Huiskamer en in aanloop naar mijn afscheid.

We vulden onze magen, maar ook ons hart, onze ziel,

met wat we zo broodnodig hadden: aandacht, vriendschap, tijd.

 

Wat je niet nodig hebt zijn mensen die alleen maar zien dat het glas halfleeg is,

en er aan twijfelen of het überhaupt mogelijk is om

voor de mensen te zorgen zoals Jezus dat van hen vraagt.

Filippus wil er niet eens aan beginnen: We hebben niet genoeg.

 

Andreas, de broer van Petrus, heeft wel gezien dat er een jongen is

met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat heb je daaraan?

 

Ik weet dat er mensen zich zorgen maken:

hoe moet dat straks in de vacatureperiode.

Er is niet genoeg. Niet genoeg tijd, niet genoeg mensen, niet genoeg jongeren.

Of misschien zit je er zo bij in je gezin,

of op je werk en benader je daar de dingen vanuit het tekort.

Niet genoeg tijd, niet genoeg liefde, niet genoeg…  

Wat krijgen we hier dan een mooi voorbeeld van Jezus.

Want Jezus begint bij wat er is.

Hij dankt voor slechts vijf broden en twee vissen. Je wéét gewoon dat het te weinig is.

Maar Jezus dankt voor dat niet-genoeg.

 

We worden vandaag uitgenodigd om te kijken naar wat er wél is,

naar de vitaliteit van deze gemeente, de leefkracht.

In het verhaal brengt een kind brood en vis.

Mooi, kinderen en jongeren hebben de toekomst. Ook in de kerk.

We zouden nu verdrietig kunnen constateren dat die er steeds minder zijn.

Maar ze zíjn er wel. Het zijn kleine bloemen die verzorging nodig hebben

maar die, net als de jongen in het verhaal, ook iets in te brengen hebben.

En vergeet niet: vitaliteit zit ook in ouderen;

hun levenservaring en hun geloof dat de stormen van de tijd heeft doorstaan,

in hun vermogen aan te pakken.

Vitaliteit zit ook in het gebed van de mensen aan de andere kant van de camera,

en in de onzichtbare inzet van zoveel mensen. Het is niet gauw te weinig.

 

Soms wordt dit verhaal als volgt uitgelegd: toen Jezus begon met delen,

kwamen uit de tassen en zakken van mensen ook lunchpakketjes tevoorschijn

en iedereen deelde met iedereen.

Dat is een mooie uitleg

maar moeten we het een wonder noemen als mensen met elkaar delen? Nee toch!

 

Laten we dat onverklaarbare maar gewoon laten staan.

Hoe het weinige, onbeholpene, gebrekkige, genoeg wordt en voedzaam.

Laten we ons hart openstellen voor wat er ís

en dat ontvangen als een geschenk van God zelf.

Laten we ons hart er aan ophalen dat Jezus dankte voor het niet-genoeg

en dat het overvloed werd uit zijn hand.  

 

We lezen dit verhaal terwijl we onderweg zijn naar Pasen. Verheug u, we zijn er bijna.

In het midden van de lijdenstijd is er even een oase;

we lezen over brood, als manna in de woestijn, leeftocht voor onderweg.

Bedoeld om het vol te houden en op koers te blijven.

Vader in de hemel, dank U wel voor wat er is.

Leer ons het te ontvangen als genoeg

en wil ons verrassen met wat U ons geeft.

Amen.

Here comes the sun

Een liedje van de Beatles natuurlijk, maar ook een verlangen naar de lichtheid die nu eenmaal hoort bij een zonnige dag. Zonder jas naar buiten, even je gezicht opheffen om de warmte maximaal op te vangen, een rondje fietsen of een praatje met de buren die je tijdens de wintermaanden nauwelijks zag.

‘Het komt goed, lieveling. De winter was lang, koud en eenzaam en het lijkt jaren geleden dat de zon scheen, maar daar komt de zon en ik zeg je: het komt goed.’

De kalme gang van de jaargetijden vertelt ons dat je met geduldig wachten een eind komt. Kou zal verdwijnen, donkerte zal plaatsmaken voor licht en aan kale takken zullen nieuwe blaadjes groeien. Je hebt er meer vertrouwen voor nodig, misschien meer geduld, maar ook verdriet zal plaatsmaken voor nieuwe vreugde en leegte wacht erop om weer gevuld te zijn. Ook in de tuin van gemis zullen nieuwe bloemen bloeien.

Ondertussen knippen we oude bloemen af, vegen dood blad bij elkaar om plaats te maken voor een nieuw seizoen. We speuren de tuin af en verheugen ons op het geel van forsythia, de eerste magnoliaknop die openbarst. Verwachtingsvol leven. Dat kenmerkt een gelovig mens. ‘En als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden.’ (Romeinen 8:25)  

overweging op zondag 3 maart 2024        PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

3e zondag van de veertigdagentijd

uit de Bijbel: Matteus 26:26-35

 

Lieg alsjeblieft niet tegen me
niet over iets groots niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
want dat is nog vernietigender.

Lieg niet over liefde
iets dat je voelt of iets dat je
zou willen voelen. Liever word ik
bedroefd dan dat je liegt
want dat is nog bedroevender.

(Judith Herzberg)

 

Vernietigend en bedroevend…
Laten we het maar gewoon eerlijk zeggen: Petrus valt tegen.

Hij staat vooraan om, en niet voor het eerst,

om onverschrokken zijn trouw aan Jezus te betuigen.

‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’

‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’

Hij is spontaan, vastberaden, maar het helt ook een beetje over

naar gebrek aan zelfkennis, naar zelfoverschatting.

Petrus roept hier iets dat hij niet kan waarmaken.

En dat is vernietigend, bedroevend.

 

Zaten wij ooit in zo’n situatie, dat we iets riepen, iets beloofden,

dat eigenlijk te groot was, te zwaar, te vér strekkend?

Lieten we ooit iemand zó in de steek?

Dat zijn pijnlijke vragen om toe te laten.

Omdat we best begrijpen dat het nu eenmaal in ons zit dat we tegen kunnen vallen.

Dat we een ander af kunnen vallen.

Wij zijn het ook die het niet kunnen opbrengen om te waken

als een ander onze steun, in gebed en nabijheid, nodig heeft.

Wij zijn het ook die wegvluchten als de moeilijkheden te dichtbij komen.

Wij zijn het soms die liegen om ons leven te sparen.

Of niet soms?

 

De evangelist Matteus deelt deze vragen met de gemeente

waarvoor hij zijn evangelie schrijft.

Vermoedelijk is dat de christengemeente in Antiochië,

waar gemeenteleden een Joodse en heidense achtergrond hadden.

Matteus stelt de vraag hoe een deel van Jezus’ eigen volk Hem zo kon afvallen.

En hoe zijn eigen volgelingen Hem zo in de steek konden laten.

Die vragen durven stellen legt pijnlijk bloot dat het ook hén zou kunnen gebeuren;

dat zij, geconfronteerd met de weerstand tegen de christengemeenten in de hellenistische wereld, óók zouden kiezen voor hun eigen hachje.

In de eerste eeuwen hadden christenen te maken met vervolging, met gevaar.

Jezus’ woorden, dat de schapen van de kudde uiteengedreven zullen worden,

zien zij om zich heen gebeuren.

Veel van de christenen in Antiochië zijn daar ooit zelf als vluchteling gekomen.

 

We spraken er over aan de koffietafel donderdagmorgen.

We snapten het wel dat de zorg over je eigen veiligheid, de zorg voor je gezin,

zwaarder kunnen wegen dan je loyaliteit.

Iemand noemde het voorbeeld van de oorlog en stelde de vraag:

zou jij hebben plaatsgenomen in het verzet?

Godzijdank is het een hypothetische vraag.

Maar voor zoveel anderen is het dat niet.

We noemden de naam van Navalny.

We wisten ook andere namen te noemen, Mandela, Dr. Martin Luther King,

Malala; mensen die onverschrokken opkomen voor de rechten van mensen,

van vrouwen, van kinderen.

Dat zijn allemaal ‘Jezusfiguren’ zei iemand.

Aan hen lezen we af wat opoffering is. Wat onvoorwaardelijke liefde is.

Zij schudden ons wakker, stellen ons indringende vragen: waar ben jij?

Wat doe jij?

En ondertussen wisten we: dat grote, grootse, dat gaat ons niet lukken.

Wij zijn de mensen die soms het grootste beloven,

maar ook de mensen die tegenvallen, teleurstellen.

Wij zijn het die wegvluchten van het evangelie.

 

Het is een broos evenwicht tussen verloochenen en belijden.

Want daar zit de tegenstelling.

Belijden is bevestigen dat je ergens achter staat, dat je loyaal bent, solidair.

Belijden is een relatie aangaan.

Verloochenen is die relatie kapot maken omdat je ontkent ergens bij te horen,

iemand te kennen, iets belangrijk te vinden.

Belijden betekent dat je juist jezélf verloochent.

Belijden betekent je eigen ego, je eigen geluk,

zelfs je hang naar zekerheid en veiligheid, opgeven.

Dat is de weg die Jezus gaat en dat is de koers die Hij wijst aan zijn volgelingen.

Hij zegt tegen hen: ‘Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen,

zijn kruis op zich nemen en Mij volgen.

Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen,

maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. (Matteus 16:24v)

 

Zegt Jezus dat we ‘moeten’ sterven voor Hem? Ja en nee.

Nee, Hij vraagt niet om de dood op te zoeken.

De dood kan wel een gevolg zijn; Petrus zal uiteindelijk als martelaar sterven.  

Maar ook ja. Ons oude ik is gestorven, zegt Paulus.

Omdat Christus is gestorven voor de zonden van de mensheid,

mogen wij ons vrijgesproken weten en als een nieuw mens leven. (Romeinen 6:3-8)

 

Vanwege de opstanding mogen wij ‘vallen en opstaan’ in één adem noemen.

Dat Petrus Jezus in de steek liet

was geen reden voor Hem om Petrus in de steek te laten.

Integendeel zelfs. Aan Petrus vertrouwt Jezus de zorg over zijn kudde toe.

Gods trouw is altijd groter dan de ontrouw van mensen.

 

Dat grootse, onvoorwaardelijke,

wordt ons telkens opnieuw gegeven als wij brood en wijn delen.

Daar gaat vergeving van uit.

Broodnodige vergeving voor de gemeente van Christus.

Omdat zijn volgelingen zichzelf sóms overschatten en sóms tegenvallen.

Er zit een belofte in, over de grenzen van de tijd heen.

Een belofte, over de grenzen van ons begrijpen heen.

‘Vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken,

tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.

Jezus spreekt van een blijvende verbondenheid.

Niets kan daar tussen komen. Niets kan ons scheiden van de liefde van God,

die ons in Christus Jezus, onze  Heer, is bewezen. (lees Romeinen 8:38v)

Wij hebben niets om ons op te beroepen behalve díe liefde.

 

Laten we maar zacht zijn voor elkaar en niet al te trots voor de troepen uitlopen

en dingen roepen die we niet waar kunnen maken.

Laten we zacht zijn en niet al te grote woorden in de mond nemen

want wie kan overzien hoe ze op de proef gesteld zullen worden.

Laten we betrouwbaar zijn in het kleine, dichtbij blijven in ons gebed,

in ons waken, in onze standvastigheid.

(naar een gedicht van A.C Holst)

Maar lieg alsjeblieft niet, niet over iets groots, niet over iets anders…

Feb 19, 2024

Midden onder u

overweging op zondag 18 februari 204

 

uit de Bijbel: Matteus 16:13-23

 

Midden onder u

De broeders in het klooster hadden het er moeilijk mee.

Ze waren nog maar met zijn vijven

en niemand wist nog de weg te vinden naar hun gemeenschap.

Het was de vraag hoe lang de orde het nog zou kunnen volhouden,

zonder aanwas van jonge broeders en zonder gasten.

Terwijl de zorgen zich opstapelden besloot de abt een vriend te raadplegen,

een rabbijn die vlakbij woonde.

Maar toen de abt vertelde waarvoor hij kwam kon zijn vriend dat slechts beamen.

Ik weet hoe het is, zei hij.

De mensen hebben geen oog meer voor het geestelijke leven.

Laten we samen bidden en de Tora bestuderen.

Toen de abt afscheid nam van de rabbijn zei hij:

het was een vruchtbare middag

 maar heb je niet één woord van advies om de orde te redden?

Nee, zei de rabbi, advies kan ik je niet geven.

Het enige dat ik je kan vertellen is dat de Messias een van jullie is.

Met deze boodschap keerde de abt terug. De broeders konden het niet geloven.

De Messias, een van hen? Wie dan?

Misschien de abt zelf, die zich al zoveel jaren had ingezet?

Of broeder Remigius, die zo prachtig kon zingen?

Broeder Johannes vast niet.

Iedereen ergerde zich aan hem omdat hij altijd het laatste woord wilde hebben.

En meestal had hij ook nog gelijk.

Zo bedachten de broeders wie het zou kunnen zijn

maar van zichzelf dachten ze het niet. Nee, ik niet, zo belangrijk ben ik niet.

Terwijl ze piekerden wie het toch kon zijn,

begonnen de broeders elkaar met meer respect te behandelen.

En met het oog op de kleine kans dat ze het zélf waren,

begonnen ze ook zichzelf met meer respect neer te zetten.

Nu lag het klooster op een mooie plek en er kwamen veel wandelaars langs.

Af en toe kwam een voorbijganger even in de kapel zitten.

Daarbij ervoeren ze de weldaad van het respect voor elkaar

waarmee de broeders omgeven waren.

Het hing als een warme deken over het klooster

en vormde een eigenaardige aantrekkingskracht.

Nauwelijks wetend waarom keerden de mensen terug naar de kapel,

namen ook anderen mee om die speciale plek te zien.

De broeders hadden er plezier in en zochten het gesprek met hun bezoekers.

Na een poos vroeg een van hen of hij zich bij hen mocht aansluiten.

En daarna een tweede, en een derde.

De kloosterorde bloeide op, omdat de Messias onder hen woonde.

 

Wie ben ik voor jou?

Wie ben ik voor jou, vraagt Jezus aan Petrus.

Zijn antwoord komt zonder aarzelen

en vol overtuiging: U bent de Messias, de Zoon van de levende God.

U bent alles! U bent het antwoord op mijn geloofsvragen;

U bent degene waar mijn verwachting altijd op was gericht.

Petrus’ antwoord is de geschiedenis ingegaan als een belijdenis.

Je zou het ook een liefdesverklaring kunnen noemen.

Want door zich zo luid en duidelijk uit te spreken over Jezus

zet Petrus zijn leven op het spel.

Iemand ‘Zoon van God’ noemen is afgoderij en dat kan je de kop kosten.

Sterker nog, Jezus werd erom gedood.

Wil Petrus echt zo roekeloos zijn lot aan dat van Jezus verbinden?

 

Misschien dat Petrus op dat moment de consequenties niet goed overziet.

Als hij zo enthousiast belijdt: U bent de Messias,

zit in zijn hoofd de verwachting die van generatie op generatie is doorgegeven.

De Messias is de door God gezalfde koning die de vijanden zal verjagen,

en in vrede over Israël zal regeren.

Laat Jezus toch díe koning zijn die de Romeinse bezetter verjaagt

en laat dat koninkrijk waarover Hij spreekt toch meteen tot stand komen.

 

Dat Jezus zo geen koning zal zijn, is nog niet tot Petrus doorgedrongen.

Liefst zou hij Jezus sparen voor het lijden. Jezus reageert daarop fel: Ga terug, Satan.

Alsof Jezus opnieuw door de duivel op de proef wordt gesteld.

Petrus moet niet tussen Jezus en zijn roeping in komen staan,

moet niet in de weg gaan lopen want alleen over de weg van het lijden

kan Jezus trouw blijven aan zijn roeping, trouw blijven aan zijn God.

 

Ter voorbereiding op deze tekst las ik ook in het boek van Willem Jan Otten:

Wie zeggen de mensen dat Ik ben.

Een boek met 33 essays over Jezus.

Zelf noemt hij het: 33 manieren om hetzelfde niet te begrijpen.

Daarom nam ik ook mijn toevlucht tot een verhaal om mee te beginnen.

Wat begrijpen we er tenslotte van.

Dat er een mens was die zich geroepen voelde om zo rigoureus lief te hebben

dat het hem de dood indreef.

Wie kan begrijpen dat een mens zo intens mens is

dat je het wel met een hoofdletter móet schrijven.

Méér mens dan wij. Dichter bij God dan wij.

Mensenkind, Mensenzoon. Gods Zoon…

Voor de goede orde: Jezus heeft zichzélf nooit Messias genoemd.

Het zijn de evangelisten die zijn verhaal zo vertellen. (Mat 1:16)

Het is Petrus die zo over hem spreekt. Getuigt.

Het is de belijdenis, die de eerste kerkgemeente zó voor zich uitdraagt

dat de gemeenteleden ‘christenen’ worden genoemd. (Handelingen 11:26)

Fier tooien zij zich met die naam. Wetend dat het hen in gevaar zal brengen.

Van Petrus, en van de christengemeente, mag je verwachten

dat zij zullen vertellen wie Jezus is.

Dat zij de vraag zullen blijven stellen:

wie is Hij voor jou?

Ook al kom je dan tot nog meer manieren om hetzelfde niet te begrijpen.

Ook wij, gemeente van Christus in De Open Hof, blijven de vraag stellen,

het antwoord geven, het verhaal vertellen. Dat is het hart van onze identiteit.

 

rots en sleutel

En die identiteit staat rotsvast. Wat er ook omvalt, die kern blijft bewaard.

De belijdenis dat Jezus de Messias is, is de rots waarop de gemeente is gebouwd.

Hij is de Rots van ons behoud. Of de grond waarin ons anker stevig hecht.

Hij is het grote geheim dat Bach in muziek probeerde te vatten,

Rembrandt in licht, dichters in gedichten en denkers in stilte.

 

Petrus’ belijdenis, die ook de belijdenis van de kerk is,

staat stevig als een rots in het stormen van de tijd.

Wat dáárin is veiliggesteld, is voor altijd en eeuwig.

Het is bestand tegen de chaosmachten van het dodenrijk.

Bij die belijdenis, dat Jezus Messias is, horen woorden als

opstanding, vergeving, vernieuwing van het leven, navolging in liefde.

 

Het zijn de woorden die de kerk mag spreken.

Het is de weg waarop de gemeente van Christus mag voorgaan.

En daarin liggen de sleutels van het koninkrijk van de hemel.

 

Binden en ontbinden zijn daarin de belangrijkste woorden.

De gemeente van Christus bindt mensen aan een hoopvol evangelie,

aan een vernieuwde levensstijl.

Zij heeft ook woorden om te ontbinden,

om mensen te bevrijden van wat hun bezwaart,

om hen los te maken van oud zeer, van schuld.

Zorg om elkaar, vergeving, bewogenheid met de wereld,

dát zijn de sleutels van het koninkrijk.  

 

Jezus zal deze woorden over binden en ontbinden nog een keer herhalen

als hij zijn leerlingen onderwijst over het koninkrijk. (Matteus 18:1vv)

 

Hij zet dan een kind in het midden als voorbeeld

en zegt dat het er in Gods koninkrijk niet om gaat wie het belangrijkste is,

maar om wie de ander dient en tegemoet komt.

En het zal ook niet gaan om wie het allemaal goed afgaat,

maar om hen die afdwalen, die teruggeroepen moeten worden van de verkeerde weg.

 

Dat is geen makkelijke weg.

We moeten er soms ook iets voor inleveren.

Op sommige plaatsen in onze wereld lijden mensen omwille van Jezus Christus.

Wij ervaren vooral moeite met het binden van onze eigen gemeenteleden,

met het verbinden van mensen aan een taak of een opdracht.

We hebben het er soms moeilijk mee.

Passen wij nog wel in deze tijd, met onze woorden van hoop,

met een beroep op de zachtheid.

Past de traagheid van de kerk bij het tempo van de samenleving.

Weten mensen nog wel de weg te vinden naar onze kerk?

En hoe moet dat toch met de aanwas van jonge mensen?

 

Laten we ter harte nemen wat de vriend van de abt zei.

Dat onder ons de Messias leeft.

 

De broeders in het klooster zijn er nooit achter gekomen wie onder hen de Messias was.

Maar zij vonden hem iedere keer dat zij elkaar met respect benaderden,

zij vonden hem in het kind dat zij opnamen,

in de vreemdeling die zij ontvingen,

in de hongerige die zij te eten gaven,

in de zieke die zij bezochten. (Lees verder in Matteus 25: 31vv)

 

Hun overtuiging dat de Messias onder hen was

was zó aanstekelijk

dat er iets van uit ging, iets aantrekkelijks,

iets voor altijd.

overweging op zondag 4 februari 2024                PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Ruth 1

 

ellende

Ellendig. Zo kunnen we de situatie van Naomi wel samenvatten. Met grove streken schildert de schrijver de situatie. Noami ontvlucht de hongersnood in haar eigen land met haar gezin. Ze gaan naar Moab. Bijbels gesproken een onzalige beslissing want bij die aartsvijand van Israël heb je niets te zoeken. Ze verliest haar man. Daarna haar twee zonen en blijft uiteindelijk over met haar twee buitenlandse schoondochters. Ze is niet meer de vrouw-van, niet meer de moeder-van. Een vrouw zonder toekomst. Ze is letterlijk en figuurlijk ‘ver van huis’ en dat is precies de betekenis van el-lende, uit-landig. En nu wil ze terug.

 

Er is soms niet eens zo heel veel voor nodig om ver van huis te raken. Een foute beslissing, domme pech, ziekte, verlies. Voor sommige mensen is het net als bij Naomi, dan lijkt de ene ramp zich op de andere te stapelen. Te veel voor één mensenleven. Er zijn buitenlanden waar we de weg niet goed weten maar waar we toch af en toe terecht komen: het land van het gemis, het land van de boosheid, het land van de schuld of van de mislukking. Soms wéten we gewoon niet meer waar het naar toe moet. Dan zijn we het kwijt wat de zin van alles is, of het doel. Een mens dwaalt wat af. En hoe kom je dan weer thuis?

 

In het verre buitenland, in alle ellende die haar is overkomen, is één ding van thuis overeind gebleven. En dat mag op zich een wonder zijn. Naomi is haar geloof niet kwijt geraakt. Het is als een zacht vuurtje in haar blijven branden en het laait weer op als zij hoort dat er weer brood is in haar land. Ja, zij is bitter gestemd over wat haar is overkomen, en ja, daar zou ze het nog wel over willen hebben met de Eeuwige, maar evengoed beschouwt ze het als mededogen van God dat er weer brood is in haar land. Dat moet iets te maken hebben met zijn bekommernis, met zijn bemoeienis. Het is voor Naomi aanleiding om weer hoop te krijgen, moed om in beweging te komen.

In alle nood en honger, in ziekte en verlies, is er in Naomi ruimte gebleven voor geloof en bleef zij verbonden met God. Niet alleen met onze dank of in ons gebed verbinden we ons met Hem. Dat doen we evengoed met onze vragen. Of met onze klacht, onze rauwe vragen. Met die dubbelhartigheid kunnen we ook bij Hem terecht. Hij zal nooit te ver zijn om ons te horen en altijd een toevlucht zijn, een plek om thuis te komen.

 

terug

Een plek om naar terug te keren. En dat is een rode draad in dit eerste hoofdstuk van het boek Ruth. Terugkeren.  “Toen Naomi hoorde, daar in Moab, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en het weer brood had gegeven, maakte ze zich samen met haar twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren. Samen met hen verliet ze de plaats waar ze gewoond had en ging terug naar Juda.

Maar eenmaal onderweg zei Naomi: ‘Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder…. Toen barstten zij in tranen uit en zeiden: ‘Maar we willen met u terugkeren naar uw volk.”

 

Eigenlijk is terugkeren een rode draad door de hele geschiedenis van God en zijn volk. Steeds weer wordt verteld hoe Hij hen doet vertrekken uit buitenlanden waar ze niet thuis horen. Denk alleen al aan het prachtige verhaal van de uittocht uit Egypte. Of aan Jona die wegvluchtte voor God en door een grote vis werd teruggebracht. Of denk aan het volk in ballingschap dat weemoedig zong: Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn! (NL 126a) Het mooiste voorbeeld blijft voor mij dat van de verloren zoon die net als Naomi opstond en besloot: ik ga terug.

 

Dat is waar het in de Bijbel over gaat; dat is waar het in ons geloof over gaat: over de vraag je thuishoort als mens en waar je bestemming ligt. Het gaat over je wortels, over ‘oorsprong en doel en zin’. (NL 513) En ten diepste gaat het over een God die zijn volk, zijn mens, steeds weer back to the future weet te leiden. Terug naar de toekomst. Israël komt aan in het beloofde land; de ballingen keren terug naar Jeruzalem en de verloren zoon wordt in de armen gesloten door de Vader. En Naomi, Naomi keert terug in Bethlehem. Haar terugkeer blijft niet onopgemerkt. Iedereen heeft het erover: is dat niet Naomi. Maar zij zegt: noem me maar Mara. Niet langer ‘de liefelijke’ maar ‘de verbitterde’.

 

Wie ooit ver van huis is geraakt, weet dat je niet ongeschonden blijft. Je kunt niet zomaar terugkeren naar wie je was. Wat je hebt meegemaakt, heeft je veranderd, getekend, misschien zelfs bitter gemaakt. Terugkeren betekent niet dat je de draad met de mensen die zijn achtergebleven weer gewoon kunt oppakken. Zeker niet als terugkeren voelt als een nederlaag. Wat zullen de mensen wel niet van me denken?

In de Bijbel heeft terugkeren altijd te maken met: wat heb je geleerd? Over jezelf. Over jouw omgang met God. Wat heb je geleerd -of afgeleerd- over jouw omgang met mensen? Wat wil je anders doen, of beter? Als jij weer toekomst ziet, hóe zie je die dan? Terugkeren gaat ook over terugkeren naar geloof en geloofsbronnen, naar dromen, naar waarden.

 

thuiskomen

Orpa’s toekomst ligt in Moab. In eerste instantie gaat ze ook met Naomi en Ruth. Ze is net als Ruth loyaal aan haar schoonmoeder. Maar zij keert terug naar haar vaderland, haar familie, haar goden; zij keert terug naar haar kans om te hertrouwen en kinderen te krijgen. Ze heeft groot gelijk. Soms moet je gewoon loslaten en je eigen weg gaan. Je kunt het niet altijd met elkaar uithouden en dan is het beter uit elkaar te gaan. Terug naar jezelf, naar je land. Pijnlijk. Moeilijk. Maar zo is ons leven nu eenmaal ook.

 

Naomi keert terug naar af. Of haar leven nog doel en zin heeft weet ze op dat moment niet. Misschien wil ze alleen maar terug om haar verdrietige vermoeide lijf neer te leggen en thuis te sterven. Verbitterd is ze en niet de makkelijkste om mee op te trekken. Als Ruth zo vurig haar trouw aan Naomi toont – jouw volk is mijn volk, jouw God is mijn God- haalt deze nog net haar schouders niet op.

Ik heb je niets te bieden, zegt Naomi. Maar voor Ruth telt dat zij trouw is. Trouw aan zichzelf -haar naam betekent ‘vriendschap’-  en trouw aan Naomi. Ook als zij er zelf niet beter van wordt, ze blijft.

God heeft mij in de steek gelaten, zegt Naomi. Maar ík zal bij je blijven, zegt Ruth. Dát is nog eens een bestemming: er zijn voor de ander, geduldig en trouw. Ruth geeft Naomi nieuw zicht op God. Want waar mensen met elkaar optrekken, daar trekt God mee. Soms wordt er niets anders van ons gevraagd dan alleen maar te blijven, of mee te gaan. Als iemands schoondochter, of schoonzus, of moeder, of vriendin. We zijn allemaal wel iemands broer, of schoonzoon, of medemens.

 

Ruth heeft nog een andere bestemming. Zij zal deel worden van een groter geheel. Van een geschiedenis die zij niet overziet maar waar mensen achteraf van zeiden: daar is God in het spel. Wie verder leest zal ontdekken dat ook Naomi back to the future ging, terug naar een leven met perspectief. Ruth zal Boaz ontmoeten. En een zoon krijgen: Obed. Maar ook voor Naomi voelt hij als haar kind, iemand om voor haar te zorgen.

En Obed zal de vader zijn Isai. En Isai van David. En uit het geslacht van David zal de Messias worden geboren. En de Messias, Jezus, zal de deur van het Vaderhuis openen voor iedereen en voor altijd. Alle dagen mogen we terugkeren; eens zullen we voor altijd thuiskomen.

overweging op zondag 28 januari 2024    PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Psalm 8                       We vieren de Maaltijd van de Heer.

 

Gods handtekening

Ik wil jullie vertellen over iemand die ik heb gekend. Zijn naam was Henk. Hij kwam niet in de kerk. Niet meer. Te veel gebeurd in het verleden. Maar we praatten wel. Ook over geloof. Voor hem was het onbestaanbaar dat hij níet zou geloven. Hij zei: Als je toch een pasgeboren baby ziet, zo mooi en gaaf, met alles erop en eraan. Met tien vingertjes en tien teentjes. En kijk dan eens naar die nageltjes. Henk was niet zuinig met zijn verwondering over zoiets moois als de geboorte van een kind en die verwondering bracht hem linea recta bij de Schepper.

 

Ik vermoed zo maar dat wat Henk ervoer herkenbaar is. Dat we die verwondering kennen, het plotselinge, intense weten: God bestaat. Hij is de maker van het prachtige uitzicht na een lange klim; de schilder van de bloemenkleuren, de oorsprong van het sneeuwklokje, na die lange regenachtige winter. En dan hebben we het alleen nog maar over wat we kunnen zíen. Er is zoveel te ruiken, te horen. Ik leerde van mijn moeder het lied: Klein vogelijn, op groene tak…over het lied van de vogels en de muziekmeester daarachter. Er is ook zoveel dat wij níet zien; er trekken nog steeds dieren over de wegen der zeeën die wij niet kennen. Er is ook zoveel dat we niet begrijpen: de prachtige samenhang tussen alles wat leeft. De werking van ons brein, ons lichaam, onze plek onder de hemel met al die sterren, zo nietig. We weten nog niet de helft. En dat alles draagt ‘Gods handtekening’. (Psalmen voor Nu)

 

Ondertussen zien we natuurlijk ook heel duidelijk de handtekening van de mens: de ecologische footprint, de verstoring van die prachtige samenhang in de natuur, de schade, het misbruik, de schuld… Dat is wat dit prachtige loflied op de schepping óók oproept. Het roept vragen op bij de gebrokenheid van het bestaan, bij de onbeholpenheid van mensen; het roept ook de vraag op of we ons niet te véél god wanen. Die vragen poetsen we niet weg, ze blijven staan en krijgen een plaats in ons gebed om ontferming en in de verantwoordelijkheid die we voelen. Mórgen, maandag, weten we wat ons te doen staat omdat we vandaag, zondag, met David mee zingen: ‘Heer, onze Heer, hoe machtig is uw Naam op heel de aarde.’ Vandaag kijken we om ons heen om te ontdekken hoe de glans van God over ons bestaan ligt. Misschien wel ondanks alles. Ik hoop dat jij dat ziet. En hoort. Dat de schoonheid van alles wat God heeft gemaakt en aan ons gegeven tot je doordringt, ook als je verdrietig bent, of bezorgd. Vandaag gaan we op de tenen van ons geloof staan om te ontdekken waarvoor wij God een loflied willen zingen.

 

de kinderen

David legt het loflied in de mond van kinderen en baby’s. Logisch, hoor ik Henk in mijn achterhoofd zeggen, kijk dan toch naar die nageltjes. Dan moet je God wel loven. Maar David bedoelt iets anders, denk ik. Het is een lastig stukje. Lastig omdat David in dezelfde adem de vijand noemt. Wat doet die daar ineens?

‘In de mond van kinderen doet Gij klinken uw machtig heil, zo maakt Ge uw vijand stil en doet uw haters  buigen voor uw wil.’ Dat is de berijmde Psalm. Kinderen leggen de vijand het zwijgen op. Op hun stemmetjes bouwt God een macht, een sterkte, om de vijanden tegen te houden. Hoe kan dat nou? Je zou er bijna uit afleiden dat Gods hoop voor deze wereld eerder op kinderen is gevestigd dan op volwassenen. Terwijl zij nota bene ‘bijna een god’ worden genoemd. Hoe kan dat nou? Het zijn toch de kinderen die, als het gaat over vijanden, de prijs betalen. Zij worden als eerste vermalen door oorlogsgeweld, beroofd van eerlijke kansen op een mooie toekomst. En toch zijn zíj het die de vijand ontmaskeren.

Hoe vreemd het ook klinkt, het is een omkering die we kennen;

een omkering waarin we God herkennen.

God beschermt de vreemdeling en steunt de weduwe en wees. (Psalm 146) Hij geeft brood aan wie hongerig is en richt wie gebogen gaat op. Hij kiest niet de oudste, of de eerste de beste, maar wijst de jongste aan, de minst vanzelfsprekende. Gods handtekening staat niet alleen op dat grote, onmetelijke, prachtige maar ook op het kwetsbare, zwakke en weerloze. Niet de mens, bijna een god, maar het zwakke en weerloze, zal de macht van het kwade breken.

 

de mens

Ik vertelde jullie over Henk. Hij kwam niet meer in de kerk. Niet meer. Te veel gebeurd in het verleden. Maar één keer per jaar kwam hij wel. Van Witte Donderdag tot Pasen woonde hij alle vieringen bij. Voor hem was het onbestaanbaar dat hij dát niet zou geloven: dat het altijd weer Pasen werd. Die verwondering bracht hem linea recta bij de Vader. Verwondering over die ene mens die de weg van de liefde ging.  

Van Hem vertellen de evangelisten hoe Hij aan het eind van zijn leven op een ezel de stad Jeruzalem binnenrijdt. Mensen begroeten hem zingend. De hogepriesters en de schriftgeleerden zien het met lede ogen aan en horen in de tempel kinderen zingen: Hosanna voor de Zoon van David. Verontwaardigd gaan ze naar Jezus toe. Hoor je die kinderen zingen?! Jazeker, zegt Jezus. Heb je dan nooit gelezen: Door de mond kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen.  (Matteus 21:16) Jezus snoert zijn tegenstanders met een beroep op de kinderen en de Schrift de mond.  

 

Voor wij straks brood en wijn delen bidden wij zingend over hem: ‘Hij heeft zich gegeven, verloren als graan… Hij was in de wereld, Hij stierf aan de nacht. Geen groter liefde: zijn laatste adem gaf ons het leven. Hij was als brood, gebroken, gedeeld, levend brood. Hij werd onze beker, overvloed van bruiloftswijn, zijn bloed voor ons’. (NL 403d) Zwakker en weerlozer dan Jezus kan niet. Godverlaten alleen sterft Hij aan het kruis en toch zien we achter die donkerte Gods licht stralen. Omdat God naar dit mensenkind omkeek en hem met eer en luisterde kroonde.  (Hebr 2: 6-8)

 

God vertrouwde Jezus alles toe, legde alles aan zijn voeten. En Jezus leefde ons voor hoe een mens dáár mee omgaat. Hoe je mens bent. Medemens. Herder en hoeder.

Een zachte kracht, tegen alle lawaai en geweld in.

Bijna een god, evenbeeld van onze God die ons het mooiste heeft toevertrouwd, alle dieren, alle kinderen, alle mensen, door hem geschapen, door hem ondertekend. Hoe zullen we hem groter lof toezingen dan door de weg te gaan die ons gewezen is?   

Henk kwam overigens weer terug in de kerk.

Uiteindelijk vond hij daar de woorden en muziek die uitdrukking gaven aan zijn verwondering en geloof.

‘Heer, onze Heer, hoe machtig is uw Naam op heel de aarde.’

Jan 22, 2024

ballast en bagage

 

Wat verzamelt een mens een spullen om zich heen. Dat ontdek je weer als je gaat verhuizen. Het verhuisbedrijf bracht een enorme stapel dozen. Veel te veel, denk je dan. Maar stilaan zijn er al verschillende dozen gevuld. De stapel slinkt, de hoeveelheid spullen nog niet, lijkt het. Belangrijkste vragen op dit moment zijn: wat kan er weg en wat wil ik bewaren? Marie Kondo, Japanse opruimgoeroe, zegt het zo: word ik er nog blij van of kan ik er iemand anders blij mee maken? De tweedehandswinkel is er goed mee, deze dagen.

Op zich is het niet verkeerd om af en toe de bezem door je leven te halen. We sjouwen zoveel mee; ook dingen waar we niet blij van worden. We hebben allemaal vast ook oud zeer op een plank liggen. Ergens in een verborgen hoekje ligt nog wat wrok en muizenissen schuilen onder het bed. Daar mag best de bezem eens door. Vergoten tranen, die mogen wel weg, maar de herinneringen wil ik bewaren. De wijsheid der jaren kan in een doos maar vastgeroeste meningen breng ik naar het grof vuil. De weemoed over gemiste kansen en wat voorbijging, tijd om het los te laten. Een tekst speelt door mijn hoofd: Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden…. Als u rondkijkt in uw eigen leven, wat is dan ballast? Wat is bagage?

Tijd om door te pakken, in te pakken. Op 13 maart staat de verhuiswagen voor.

Page 1 of 18