overweging op 30 januari 2022    PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

uit de Bijbel: Genesis 11: 1-9

 

de hele aarde

Vanaf het begin is Gods bedoeling duidelijk: de mens is er voor de aarde. Om die te bewonen en te behoeden. Die opdracht krijgen Adam en Eva mee. En die opdracht wordt herhaald als Noach en zijn gezin uit de ark stappen om een nieuw begin te maken. (Gen 1:28 en 9:1) ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde.’

Dat is ook wat er gebeurt. Het verhaal van Noach eindigt met de mededeling dat uit zijn zonen Sem, Cham en Jafet 70 volken ontstaan. Verspreid over families, talen, over landen en volken. (Gen 10:31) Het lijkt erop of Gods bedoeling duidelijk genoeg is.

Toch moet er nóg een verhaal komen om duidelijk te maken dat de essentie is van het mens-zijn het welbevinden van de aarde is. Want de héle aarde, dat is een enorme ruimte, een enorme vrijheid én een enorme verantwoordelijkheid. De verhalen van het begin maken dan ook niet alleen duidelijk wat de bestemming is van de mens, maar ook wat de valkuilen zijn.

Een ding is vanaf het begin duidelijk: de torenbouwers in Babel mogen dan hemelbestormers lijken, eigenlijk zijn het dienstweigeraars. Ze laten de aarde liggen en laten hun verantwoordelijkheid liggen. Lekker veilig in hun eigen stad.

 

een van taal

Wie zijn ze en wat weten we van ze? (In vers 2 lezen we wel ‘mensen’ in de NBV21 maar in de grondtekst blijft op de vlakte met het onpersoonlijke ‘ze’.)

Ze waren één van taal, één van woorden. Ze zijn het roerend met elkaar eens. Ik zou wel eens willen dat we het in onze tijd wat vaker met elkaar eens waren. Maar dat dat niet hóeft, is een zegen. Wij hebben de ruimte en de vrijheid om te zeggen wat we willen. Om het oneens te zijn met elkaar. Het houdt ons scherp en het wijst ons er voortdurend op dat we zélf verantwoordelijk zijn voor wat we zeggen en vinden. Het betekent dat we ruimte mogen nemen, en ruimte moeten géven. Dat we mogen spreken en moeten luisteren. Dat we ons ongelijk bekennen of een compromis sluiten Dáár is de aarde mee gediend. Als die vrijheid en ruimte er niet zijn, ligt de macht bij hen die dezelfde taal spreken, dezelfde mening hebben. Als er alleen maar gedacht wordt aan ‘ons’ en ‘wij’ is er geen ruimte meer voor anderen. Taal kan verwoesting zaaien (NL 601) als mensen erdoor worden buitengesloten, beschadigd. Als ‘een van taal en één van woorden’ betekent dat de vrijheid er een andere mening op na te houden onder druk staat. Als het onveilig is, beschadigend om anders te denken en te spreken. We kennen er verwoestende voorbeelden van. Dat we vandaag wereldwijd de Holocaust herdenken bijvoorbeeld…

 

Laten we….

Wat weten we nog meer van ze? Ze kunnen van klei blokken vormen en die bakken in vuur. Die kleiblokken kunnen ze gebruiken als stenen, en aardpek als specie. Het is voor het verhaal volstrekt overbodige informatie en toch wordt het vermeld.

Ze trots zijn ze op deze uitvinding en op hun vermogen iets te scheppen . En ze zijn ambitieus genoeg om meteen een heel groot project aan te pakken. Het deed me denken aan iets dat deze week in de krant stond over de woningbouw in Rotterdam. Er wordt veel gebouwd in de stad. En terecht want de woningnood is hoog. Maar wat er wordt gebouwd is duur, te duur voor de mensen die snakken naar een huis. Veel van de appartementen staan leeg en ondertussen wordt er gebouwd. Voor het geld. Omdat het kán, nog zo’n prestigieus project op een A-locatie. Ook in dit verhaal gaat het om eigen welvaart, eigen naam en macht, zonder oog te hebben voor de nood van de wereld. Een spelletje ‘wie heeft de hoogste’ dat geen rekening houdt met wat er nodig is.

Tot in de hemel moet de toren reiken. En daar gaan ze de laatste grens over. Aarde en hemel. Zo begon het allemaal: God maakte onderscheid tussen wat licht is en donker; tussen wat onder is en boven; tussen dag en nacht, tussen dieren en mensen, tussen aarde en hemel. Tussen leven en dood. Met dat onderscheid kan niet gesjoemeld worden. Eerder nodigt het uit om er respect voor te hebben en de grenzen te erkennen van wat des mensen is. En de plaats voor mens, uit aarde gemaakt nota bene, is de aarde. In de hemel heeft hij niets te zoeken. Woont God daar? Misschien.

 

Laten We…

Het is in ieder geval uiterst grappig om eerst te horen: Laten we stenen bakken…. Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt…. En dan vervolgens God te horen zeggen: Laten we neerdalen… laten we eens beneden gaan kijken. Zo hoog was die toren dus ook weer niet dat God ervoor moet afdalen. De verteller brengt haarfijn de juiste proporties aan. Mensen kunnen bouwen, hoog, hoger. Maar God is de Allerhoogste.  

Er is zoveel dat we tegenwoordig voor elkaar kunnen krijgen, we hebben zoveel kennis en kunde, zoveel technologische mogelijkheden en wetenschappelijke ontdekkingen, we zouden bijna vergeten dat we géén goden zijn. Dat er inderdaad grenzen zijn aan het menselijk bereik en dat we die grenzen dienen te respecteren. Alleen als God God is, kan de mens mens zijn. Dat betekent dat we hemel en aarde van elkaar gescheiden moeten houden. Sterker nog, de aarde valt onder het beslag van de hemel, onder de macht van God. Als dat niet zo zou zijn, blijft er weinig over om te voorkomen dat mensen elkaar opofferen, slachtofferen. Het is het respect voor Gods gebod dat maakt dat wij ons verantwoordelijk weten voor de ander en hem en haar in hun eigenheid aanvaarden. Het is de eerbied voor de schepping en de Schepper die mensen ervan weerhoudt elkaar te vernietigen. Wie blijft bouwen aan hemelhoge torens, wie er op uit is zichzelf een naam te maken, veroorzaakt uiteindelijk alleen maar chaos en verwarring. (Jonathan Sacks, in: Genesis)

 

God voorziet dat de toren nog maar het begin is. Alles wat ze verder nog van plan zijn ligt binnen in hun bereik. Van kwaad tot erger. Verspreiden moeten ze, over de hele aarde. De mens is niet bedoeld om binnen de veilige muren van het eigen gelijk te blijven; of om samen te klonteren en alleen voor zichzelf te zorgen.

Ze zijn als zaden, bedoeld om uitgestrooid te worden en vrucht te dragen. Dat betekent leren leven met onzekerheid.

Want jouw inzet voor de goede aarde kan je iets opleveren maar ook iets kosten. Er zijn voor de ander, dan moet je soms op je eigen ambities inleveren. Je kan er een beetje aan sterven. Ik denk aan wat Jezus zei tegen zijn leerlingen:

Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven loslaat, behoudt het voor het eeuwige leven. (Johannes 12:25) Dat is wagen en winnen.

 

eenheid

God verspreidt de mensen over de aarde door hun taal te verwarren. De eenheid van taal en naam waarnaar ze zoeken is geen heilzame eenheid. Het is nodig dat zij worden verspreid.

Jezus zal later zijn leerlingen er op uit sturen naar alle volken om dat éne verhaal te vertellen, het evangelie van Gods koninkrijk. Ze mochten niet in de stad Jeruzalem blijven maar moesten er op uit, de wereld in.

Het is niet fout om te zoeken naar een gevoel van eenheid. Het is niet fout één te willen zijn. Het is alleen de vraag waarin je die eenheid zoekt en hoezeer je je erin opsluit. De mensen van de torenbouw zijn de mensen ná Noach. Je zou kunnen zeggen dat zij worden samengebonden in het gegeven dat zij allen van ná de zondvloed zijn. Zij zijn de geredde generatie, de mensen van de tweede kans. Dat alleen al zou hen het vertrouwen en de moed hebben moeten geven om hun leven in te zetten. Om verwachtingsvol te zijn in plaats van angstig, om het gevoel van zending en opdracht te hebben in plaats van vluchtgedrag te vertonen. Om zichzelf over te geven in plaats van te zoeken naar zelfhandhaving.

Erop uit, de wereld in. Dat is ook het verhaal van Pinksteren. Begeesterde mensen, geraakt door de Geest van Jezus. Éven zijn ze een in hun verstaan van het evangelie. Dát is wat hen samenbindt. Alle volken, alle talen, ze verstonden elkaar in wat er te horen was. Goed nieuws. En degenen die het begrepen lieten zich uitzaaien, als zaad op Gods akker.

 

We zingen het lied ‘Licht dat ons aanstoot in de morgen’.

Vanwege de taal die wij willen spreken: de taal van het licht, de taal van Jezus Christus. En omdat de stad waar wij willen wonen, onze sámenleving, geen muren moet hebben, geen toren tot de hemel. Onze stad wordt verlicht door God zelf. Hij maakt de aarde bewoonbaar.

Licht dat ons aanstoot in de morgen,
Voortijdig licht waarin wij staan
Koud, één voor één en ongeborgen,
Licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
Zo zwaar en droevig als wij zijn
Niet uit elkaars genade vallen
En doelloos en onvindbaar zijn.
Licht, van mijn stad de stedehouder,
Aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
Draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
Of ergens al de wereld daagt
Waar mensen waardig leven mogen
En elk zijn naam in vrede draagt.
Alles zal zwichten en verwaaien
Wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
En van ons doen geen daad bekijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
Zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
Licht, laatste woord van Hem die leeft.
 
(Nieuw Liedboek 602, tekst: Huub Oosterhuis) 

 

This entry was posted in Preken