overweging op zondag 17 maart 2024     PG De Achthoek ~ Scherpenzeel

 

verbintenis- en intrededienst

 

uit de Bijbel: Johannes 12: 20-33

 

Ik keek naar BinnensteBuiten, een natuurprogramma op televisie.

Een bioloog nam de kijker mee en wees op wat er te zien was.

Hij stopte bij een jonge beuk.

In Oud-Beijerland hadden we een er een haag van rondom de tuin staan.

In de herfst worden de bladeren van deze haag bruin maar ze blijven wél hangen.

Waardoor we altijd een beetje privacy hielden, achter die haag.

En in het voorjaar zagen we tussen die bruine blaadjes

de groene knoppen weer tevoorschijn komen.

Kijk, zei de boswachter,

terwijl hij wees op de beuk met bruine blaadjes en groene knoppen,

kijk, dit noemen we een ongelovige beuk.

Want de beukenboom houdt krampachtig zijn oude blaadjes vast

omdat hij er niet op vertrouwt dat hij weer nieuw blad zal krijgen.

De beuk neemt het zekere voor het onzekere tijdens de winter

want hij durft niet te vertrouwen op het voorjaar.

 

Durf jij te verliezen?

Dat is de vraag die Jezus indirect aan zijn leerlingen stelt.

Er zijn grote verwachtingen rondom Jezus.

Zijn reputatie is hem vooruitgesneld.

Hij zou een goede koning zijn. Een die het volk te eten zou geven.

Zoals toen met die vijf broden en twee vissen.

Hij zou wel eens degene kunnen zijn die de Romeinse bezetters kon verjagen.

Een vredekoning. De verwachtingen rondom Jezus zijn hooggespannen.

Die twee Grieken willen het met eigen ogen zien.

Misschien wel een selfie maken, om later te kunnen zeggen: ik was erbij.

Maar zo zit het niet. Jezus is niet uit op macht; is geen held of idool.

Er is niets te zien. Jezus’ leerlingen schijnen dat maar niet te kunnen begrijpen.

En daarom vertelt Hij de gelijkenis van de graankorrel.

Hoe hij valt, sterft, wordt begraven in de aarde.

We zien door de woorden heen schemeren hoe het Goede Vrijdag wordt.

En Stille Zaterdag.

Hoe Jezus valt onder het kruis, sterft en in het graf wordt gelegd.

Toch gaat het niet alleen over Jezus’ naderende dood.

Het is evengoed een gelijkenis over het léven.

Over wat je ermee doet.

 

We zijn er over het algemeen zuinig op.

 

In ons allemaal zit de drang tot zelfbehoud.

We hebben er tenslotte maar één gekregen.

Dus willen we er ook het beste van maken, er uit halen wat er in zit.

Dus zijn we druk met ons eigen levensgeluk,

met het behalen van onze eigen levensdoelen,

met de zorg om ons eigen hachje, het veilig stellen van zekerheden.

Ons leven draait om ons gezin, om onszelf, om dat kleine clubje geliefden.

 

En Jezus vraagt ons: wat heb je daar bij te winnen?

Als jij de enige bent die daardoor tot bloei komt, is dat dan niet eenzaam.

Één graankorrel te zijn. En jezelf niet in de aarde willen laten vallen,

jezelf niet willen laten zaaien om vrucht te dragen….

Wat schiet je daarmee op?

Wat schiet de wereld daarmee op?

 

Maar als je durft los te laten

dat het leven alleen om jou draait,

als je durft vertrouwen dat het leven naar jou toekomt

als je je durft te laten vallen in vertrouwen,

dan krijgt het leven kwaliteit, waarde.

 

Jezus zegt: Wie zich aan het leven vastklampt, verliest het.

Maar wie in deze wereld zijn leven loslaat, behoudt het voor het eeuwige leven.

Dan komt er iets uit voort dat bestendig is en beklijft.

 

Je leven loslaten betekent niet dat je sterft.

Maar dat je liefhebt. Zoals geliefden elkaar liefhebben, en vrienden.

Zoals ouders hun kinderen liefhebben en andersom.

Zoals de ene mens de ander met vriendelijkheid tegemoet treedt.

Dat is een weg waarop je nooit alleen gaat.

Want de weg van de graankorrel gaat over loyaliteit, solidariteit, zorg.

Dat is een begaanbare weg maar niet altijd een makkelijke weg.

Hij gaat soms dwars tegen de normen van onze samenleving in

waar ieder voor zich leeft, en het gevoel van gemeenschap onder druk kan staan.

Het kan je ook wat kosten om te leven met een ander, voor een ander.

Het kost tijd. Energie. Het vraagt om een koerswijziging misschien.

Of een heroverwegen van je prioriteiten.

Het betekent dat je moet investeren, risico’s moet durven nemen,

mislukking en teleurstelling te verdragen krijgt.

Je kunt het punt bereiken dat je je afvraagt: waar ben ik aan begonnen

en er zelfs een beetje aan doodgaan.

Toch is het die liefde, de zelfopofferende liefde, die ons het meeste mens maakt.

En het is die liefde, die dienstbaarheid, die door de Vader in de hemel wordt geprezen.

 

Jezus wijst ons die weg maar ging ook die weg.

Liefdevol en dienend in wat Hij zei en deed.

Hij knielde neer voor zijn vrienden en waste hen de voeten.

Snap je het nu, zei Hij. Dit is een voorbeeld.

Dat je van elkaar gediend moet zijn.

Je wint er alleen maar mee als je ook bereid bent te verliezen.

Je wordt groter naarmate je jezelf ook kleiner durft te maken.

Heb maar vertrouwen dat wanneer je loslaat er ook iets zal groeien.

 

Vandaag beginnen we als gemeente en voorganger aan een nieuwe periode samen.

De vraag is hóe?

Het is spannend. Ik vind het spannend.

We zouden, als de beukenboom, onze oude blaadjes nog even vast kunnen houden.

Eerst maar eens zien wat het wordt.

We kunnen ook die andere weg kiezen.

De weg zonder voorbehoud, zonder angst om iets kwijt te raken.

De weg van het vertrouwen dat er iets mag groeien dat goed is.

Nee, daar is nog niets van te zien maar ik durf er wel in te geloven.

overweging op zondag 10 maart 2024     PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

 

In deze dienst heb ik afscheid genomen van de gemeente.

 

uit de Bijbel: Deuteronomium 8: 1-6 en Johannes 6: 1-15

 

Heel veel mensen zijn Jezus gevolgd.

Ze hebben gezien hoe Hij mensen genas en dat heeft in hen iets opgeroepen…

een verlangen; hoop dat ook zij zouden worden genezen,

of dat hun hartenpijn wordt geheeld

of hun huidhonger gestild.  

Mensen hebben hem horen spreken en zijn hongerig naar meer van zijn woorden.

Woorden die niet hard zijn, of afwijzend, maar vergevingsgezind, richtinggevend.

De mensen daar en toen verschillen niet van hoe mensen hier en nu zijn.

We dragen allemaal wel iets mee van een tekort of tekortkoming;

we kennen verdriet, gemis of worden geconfronteerd met doelloosheid, zinloosheid.

Ik neem altijd maar aan dat wie hier komt, hier ook iets te zoeken heeft

en hoopt om iets te vinden, iets mee te nemen.

Of dat nu voedsel voor de ziel is of een kop koffie en een luisterend oor.

Of het nu een gemeentelid is, een toevallige voorbijganger of een vaste gast.

We weten allemaal wat honger is.

Dit verhaal roept de vraag op of we daar voldoende oog en oor voor hebben

en of we weten hóe we die honger moeten stillen.

Jezus heeft het als eerste door.

De Zoon lijkt op zijn Vader.

Nog voor mensen roepen, is Hij al op zoek naar een antwoord.

Nog voor ik zelf weet wat ik mis, is Hij daar al met zijn aandacht voor mij.

Ik kan niet anders dan het zó zien dat Jezus dat ook als opdracht bij zijn leerlingen,

bij zijn gemeente, neerlegt:

de opdracht om mensen tegemoet te komen in wat ze nodig hebben.

Om gevoelig voor te zijn voor hun missen, hun tekort.

Jezus brengt het als iets gewoons in: het is etenstijd.  

Deze mensen hebben eten nodig.

 

In De Open Hof gaat de liefde door de maag. We hebben wat afgegeten met elkaar.

Op feestjes, in de Huiskamer en in aanloop naar mijn afscheid.

We vulden onze magen, maar ook ons hart, onze ziel,

met wat we zo broodnodig hadden: aandacht, vriendschap, tijd.

 

Wat je niet nodig hebt zijn mensen die alleen maar zien dat het glas halfleeg is,

en er aan twijfelen of het überhaupt mogelijk is om

voor de mensen te zorgen zoals Jezus dat van hen vraagt.

Filippus wil er niet eens aan beginnen: We hebben niet genoeg.

 

Andreas, de broer van Petrus, heeft wel gezien dat er een jongen is

met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat heb je daaraan?

 

Ik weet dat er mensen zich zorgen maken:

hoe moet dat straks in de vacatureperiode.

Er is niet genoeg. Niet genoeg tijd, niet genoeg mensen, niet genoeg jongeren.

Of misschien zit je er zo bij in je gezin,

of op je werk en benader je daar de dingen vanuit het tekort.

Niet genoeg tijd, niet genoeg liefde, niet genoeg…  

Wat krijgen we hier dan een mooi voorbeeld van Jezus.

Want Jezus begint bij wat er is.

Hij dankt voor slechts vijf broden en twee vissen. Je wéét gewoon dat het te weinig is.

Maar Jezus dankt voor dat niet-genoeg.

 

We worden vandaag uitgenodigd om te kijken naar wat er wél is,

naar de vitaliteit van deze gemeente, de leefkracht.

In het verhaal brengt een kind brood en vis.

Mooi, kinderen en jongeren hebben de toekomst. Ook in de kerk.

We zouden nu verdrietig kunnen constateren dat die er steeds minder zijn.

Maar ze zíjn er wel. Het zijn kleine bloemen die verzorging nodig hebben

maar die, net als de jongen in het verhaal, ook iets in te brengen hebben.

En vergeet niet: vitaliteit zit ook in ouderen;

hun levenservaring en hun geloof dat de stormen van de tijd heeft doorstaan,

in hun vermogen aan te pakken.

Vitaliteit zit ook in het gebed van de mensen aan de andere kant van de camera,

en in de onzichtbare inzet van zoveel mensen. Het is niet gauw te weinig.

 

Soms wordt dit verhaal als volgt uitgelegd: toen Jezus begon met delen,

kwamen uit de tassen en zakken van mensen ook lunchpakketjes tevoorschijn

en iedereen deelde met iedereen.

Dat is een mooie uitleg

maar moeten we het een wonder noemen als mensen met elkaar delen? Nee toch!

 

Laten we dat onverklaarbare maar gewoon laten staan.

Hoe het weinige, onbeholpene, gebrekkige, genoeg wordt en voedzaam.

Laten we ons hart openstellen voor wat er ís

en dat ontvangen als een geschenk van God zelf.

Laten we ons hart er aan ophalen dat Jezus dankte voor het niet-genoeg

en dat het overvloed werd uit zijn hand.  

 

We lezen dit verhaal terwijl we onderweg zijn naar Pasen. Verheug u, we zijn er bijna.

In het midden van de lijdenstijd is er even een oase;

we lezen over brood, als manna in de woestijn, leeftocht voor onderweg.

Bedoeld om het vol te houden en op koers te blijven.

Vader in de hemel, dank U wel voor wat er is.

Leer ons het te ontvangen als genoeg

en wil ons verrassen met wat U ons geeft.

Amen.

overweging op zondag 3 maart 2024        PG De Open Hof ~ Oud-Beijerland

3e zondag van de veertigdagentijd

uit de Bijbel: Matteus 26:26-35

 

Lieg alsjeblieft niet tegen me
niet over iets groots niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
want dat is nog vernietigender.

Lieg niet over liefde
iets dat je voelt of iets dat je
zou willen voelen. Liever word ik
bedroefd dan dat je liegt
want dat is nog bedroevender.

(Judith Herzberg)

 

Vernietigend en bedroevend…
Laten we het maar gewoon eerlijk zeggen: Petrus valt tegen.

Hij staat vooraan om, en niet voor het eerst,

om onverschrokken zijn trouw aan Jezus te betuigen.

‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’

‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’

Hij is spontaan, vastberaden, maar het helt ook een beetje over

naar gebrek aan zelfkennis, naar zelfoverschatting.

Petrus roept hier iets dat hij niet kan waarmaken.

En dat is vernietigend, bedroevend.

 

Zaten wij ooit in zo’n situatie, dat we iets riepen, iets beloofden,

dat eigenlijk te groot was, te zwaar, te vér strekkend?

Lieten we ooit iemand zó in de steek?

Dat zijn pijnlijke vragen om toe te laten.

Omdat we best begrijpen dat het nu eenmaal in ons zit dat we tegen kunnen vallen.

Dat we een ander af kunnen vallen.

Wij zijn het ook die het niet kunnen opbrengen om te waken

als een ander onze steun, in gebed en nabijheid, nodig heeft.

Wij zijn het ook die wegvluchten als de moeilijkheden te dichtbij komen.

Wij zijn het soms die liegen om ons leven te sparen.

Of niet soms?

 

De evangelist Matteus deelt deze vragen met de gemeente

waarvoor hij zijn evangelie schrijft.

Vermoedelijk is dat de christengemeente in Antiochië,

waar gemeenteleden een Joodse en heidense achtergrond hadden.

Matteus stelt de vraag hoe een deel van Jezus’ eigen volk Hem zo kon afvallen.

En hoe zijn eigen volgelingen Hem zo in de steek konden laten.

Die vragen durven stellen legt pijnlijk bloot dat het ook hén zou kunnen gebeuren;

dat zij, geconfronteerd met de weerstand tegen de christengemeenten in de hellenistische wereld, óók zouden kiezen voor hun eigen hachje.

In de eerste eeuwen hadden christenen te maken met vervolging, met gevaar.

Jezus’ woorden, dat de schapen van de kudde uiteengedreven zullen worden,

zien zij om zich heen gebeuren.

Veel van de christenen in Antiochië zijn daar ooit zelf als vluchteling gekomen.

 

We spraken er over aan de koffietafel donderdagmorgen.

We snapten het wel dat de zorg over je eigen veiligheid, de zorg voor je gezin,

zwaarder kunnen wegen dan je loyaliteit.

Iemand noemde het voorbeeld van de oorlog en stelde de vraag:

zou jij hebben plaatsgenomen in het verzet?

Godzijdank is het een hypothetische vraag.

Maar voor zoveel anderen is het dat niet.

We noemden de naam van Navalny.

We wisten ook andere namen te noemen, Mandela, Dr. Martin Luther King,

Malala; mensen die onverschrokken opkomen voor de rechten van mensen,

van vrouwen, van kinderen.

Dat zijn allemaal ‘Jezusfiguren’ zei iemand.

Aan hen lezen we af wat opoffering is. Wat onvoorwaardelijke liefde is.

Zij schudden ons wakker, stellen ons indringende vragen: waar ben jij?

Wat doe jij?

En ondertussen wisten we: dat grote, grootse, dat gaat ons niet lukken.

Wij zijn de mensen die soms het grootste beloven,

maar ook de mensen die tegenvallen, teleurstellen.

Wij zijn het die wegvluchten van het evangelie.

 

Het is een broos evenwicht tussen verloochenen en belijden.

Want daar zit de tegenstelling.

Belijden is bevestigen dat je ergens achter staat, dat je loyaal bent, solidair.

Belijden is een relatie aangaan.

Verloochenen is die relatie kapot maken omdat je ontkent ergens bij te horen,

iemand te kennen, iets belangrijk te vinden.

Belijden betekent dat je juist jezélf verloochent.

Belijden betekent je eigen ego, je eigen geluk,

zelfs je hang naar zekerheid en veiligheid, opgeven.

Dat is de weg die Jezus gaat en dat is de koers die Hij wijst aan zijn volgelingen.

Hij zegt tegen hen: ‘Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen,

zijn kruis op zich nemen en Mij volgen.

Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen,

maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. (Matteus 16:24v)

 

Zegt Jezus dat we ‘moeten’ sterven voor Hem? Ja en nee.

Nee, Hij vraagt niet om de dood op te zoeken.

De dood kan wel een gevolg zijn; Petrus zal uiteindelijk als martelaar sterven.  

Maar ook ja. Ons oude ik is gestorven, zegt Paulus.

Omdat Christus is gestorven voor de zonden van de mensheid,

mogen wij ons vrijgesproken weten en als een nieuw mens leven. (Romeinen 6:3-8)

 

Vanwege de opstanding mogen wij ‘vallen en opstaan’ in één adem noemen.

Dat Petrus Jezus in de steek liet

was geen reden voor Hem om Petrus in de steek te laten.

Integendeel zelfs. Aan Petrus vertrouwt Jezus de zorg over zijn kudde toe.

Gods trouw is altijd groter dan de ontrouw van mensen.

 

Dat grootse, onvoorwaardelijke,

wordt ons telkens opnieuw gegeven als wij brood en wijn delen.

Daar gaat vergeving van uit.

Broodnodige vergeving voor de gemeente van Christus.

Omdat zijn volgelingen zichzelf sóms overschatten en sóms tegenvallen.

Er zit een belofte in, over de grenzen van de tijd heen.

Een belofte, over de grenzen van ons begrijpen heen.

‘Vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken,

tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.

Jezus spreekt van een blijvende verbondenheid.

Niets kan daar tussen komen. Niets kan ons scheiden van de liefde van God,

die ons in Christus Jezus, onze  Heer, is bewezen. (lees Romeinen 8:38v)

Wij hebben niets om ons op te beroepen behalve díe liefde.

 

Laten we maar zacht zijn voor elkaar en niet al te trots voor de troepen uitlopen

en dingen roepen die we niet waar kunnen maken.

Laten we zacht zijn en niet al te grote woorden in de mond nemen

want wie kan overzien hoe ze op de proef gesteld zullen worden.

Laten we betrouwbaar zijn in het kleine, dichtbij blijven in ons gebed,

in ons waken, in onze standvastigheid.

(naar een gedicht van A.C Holst)

Maar lieg alsjeblieft niet, niet over iets groots, niet over iets anders…

overweging op zondag 18 februari 204

 

uit de Bijbel: Matteus 16:13-23

 

Midden onder u

De broeders in het klooster hadden het er moeilijk mee.

Ze waren nog maar met zijn vijven

en niemand wist nog de weg te vinden naar hun gemeenschap.

Het was de vraag hoe lang de orde het nog zou kunnen volhouden,

zonder aanwas van jonge broeders en zonder gasten.

Terwijl de zorgen zich opstapelden besloot de abt een vriend te raadplegen,

een rabbijn die vlakbij woonde.

Maar toen de abt vertelde waarvoor hij kwam kon zijn vriend dat slechts beamen.

Ik weet hoe het is, zei hij.

De mensen hebben geen oog meer voor het geestelijke leven.

Laten we samen bidden en de Tora bestuderen.

Toen de abt afscheid nam van de rabbijn zei hij:

het was een vruchtbare middag

 maar heb je niet één woord van advies om de orde te redden?

Nee, zei de rabbi, advies kan ik je niet geven.

Het enige dat ik je kan vertellen is dat de Messias een van jullie is.

Met deze boodschap keerde de abt terug. De broeders konden het niet geloven.

De Messias, een van hen? Wie dan?

Misschien de abt zelf, die zich al zoveel jaren had ingezet?

Of broeder Remigius, die zo prachtig kon zingen?

Broeder Johannes vast niet.

Iedereen ergerde zich aan hem omdat hij altijd het laatste woord wilde hebben.

En meestal had hij ook nog gelijk.

Zo bedachten de broeders wie het zou kunnen zijn

maar van zichzelf dachten ze het niet. Nee, ik niet, zo belangrijk ben ik niet.

Terwijl ze piekerden wie het toch kon zijn,

begonnen de broeders elkaar met meer respect te behandelen.

En met het oog op de kleine kans dat ze het zélf waren,

begonnen ze ook zichzelf met meer respect neer te zetten.

Nu lag het klooster op een mooie plek en er kwamen veel wandelaars langs.

Af en toe kwam een voorbijganger even in de kapel zitten.

Daarbij ervoeren ze de weldaad van het respect voor elkaar

waarmee de broeders omgeven waren.

Het hing als een warme deken over het klooster

en vormde een eigenaardige aantrekkingskracht.

Nauwelijks wetend waarom keerden de mensen terug naar de kapel,

namen ook anderen mee om die speciale plek te zien.

De broeders hadden er plezier in en zochten het gesprek met hun bezoekers.

Na een poos vroeg een van hen of hij zich bij hen mocht aansluiten.

En daarna een tweede, en een derde.

De kloosterorde bloeide op, omdat de Messias onder hen woonde.

 

Wie ben ik voor jou?

Wie ben ik voor jou, vraagt Jezus aan Petrus.

Zijn antwoord komt zonder aarzelen

en vol overtuiging: U bent de Messias, de Zoon van de levende God.

U bent alles! U bent het antwoord op mijn geloofsvragen;

U bent degene waar mijn verwachting altijd op was gericht.

Petrus’ antwoord is de geschiedenis ingegaan als een belijdenis.

Je zou het ook een liefdesverklaring kunnen noemen.

Want door zich zo luid en duidelijk uit te spreken over Jezus

zet Petrus zijn leven op het spel.

Iemand ‘Zoon van God’ noemen is afgoderij en dat kan je de kop kosten.

Sterker nog, Jezus werd erom gedood.

Wil Petrus echt zo roekeloos zijn lot aan dat van Jezus verbinden?

 

Misschien dat Petrus op dat moment de consequenties niet goed overziet.

Als hij zo enthousiast belijdt: U bent de Messias,

zit in zijn hoofd de verwachting die van generatie op generatie is doorgegeven.

De Messias is de door God gezalfde koning die de vijanden zal verjagen,

en in vrede over Israël zal regeren.

Laat Jezus toch díe koning zijn die de Romeinse bezetter verjaagt

en laat dat koninkrijk waarover Hij spreekt toch meteen tot stand komen.

 

Dat Jezus zo geen koning zal zijn, is nog niet tot Petrus doorgedrongen.

Liefst zou hij Jezus sparen voor het lijden. Jezus reageert daarop fel: Ga terug, Satan.

Alsof Jezus opnieuw door de duivel op de proef wordt gesteld.

Petrus moet niet tussen Jezus en zijn roeping in komen staan,

moet niet in de weg gaan lopen want alleen over de weg van het lijden

kan Jezus trouw blijven aan zijn roeping, trouw blijven aan zijn God.

 

Ter voorbereiding op deze tekst las ik ook in het boek van Willem Jan Otten:

Wie zeggen de mensen dat Ik ben.

Een boek met 33 essays over Jezus.

Zelf noemt hij het: 33 manieren om hetzelfde niet te begrijpen.

Daarom nam ik ook mijn toevlucht tot een verhaal om mee te beginnen.

Wat begrijpen we er tenslotte van.

Dat er een mens was die zich geroepen voelde om zo rigoureus lief te hebben

dat het hem de dood indreef.

Wie kan begrijpen dat een mens zo intens mens is

dat je het wel met een hoofdletter móet schrijven.

Méér mens dan wij. Dichter bij God dan wij.

Mensenkind, Mensenzoon. Gods Zoon…

Voor de goede orde: Jezus heeft zichzélf nooit Messias genoemd.

Het zijn de evangelisten die zijn verhaal zo vertellen. (Mat 1:16)

Het is Petrus die zo over hem spreekt. Getuigt.

Het is de belijdenis, die de eerste kerkgemeente zó voor zich uitdraagt

dat de gemeenteleden ‘christenen’ worden genoemd. (Handelingen 11:26)

Fier tooien zij zich met die naam. Wetend dat het hen in gevaar zal brengen.

Van Petrus, en van de christengemeente, mag je verwachten

dat zij zullen vertellen wie Jezus is.

Dat zij de vraag zullen blijven stellen:

wie is Hij voor jou?

Ook al kom je dan tot nog meer manieren om hetzelfde niet te begrijpen.

Ook wij, gemeente van Christus in De Open Hof, blijven de vraag stellen,

het antwoord geven, het verhaal vertellen. Dat is het hart van onze identiteit.

 

rots en sleutel

En die identiteit staat rotsvast. Wat er ook omvalt, die kern blijft bewaard.

De belijdenis dat Jezus de Messias is, is de rots waarop de gemeente is gebouwd.

Hij is de Rots van ons behoud. Of de grond waarin ons anker stevig hecht.

Hij is het grote geheim dat Bach in muziek probeerde te vatten,

Rembrandt in licht, dichters in gedichten en denkers in stilte.

 

Petrus’ belijdenis, die ook de belijdenis van de kerk is,

staat stevig als een rots in het stormen van de tijd.

Wat dáárin is veiliggesteld, is voor altijd en eeuwig.

Het is bestand tegen de chaosmachten van het dodenrijk.

Bij die belijdenis, dat Jezus Messias is, horen woorden als

opstanding, vergeving, vernieuwing van het leven, navolging in liefde.

 

Het zijn de woorden die de kerk mag spreken.

Het is de weg waarop de gemeente van Christus mag voorgaan.

En daarin liggen de sleutels van het koninkrijk van de hemel.

 

Binden en ontbinden zijn daarin de belangrijkste woorden.

De gemeente van Christus bindt mensen aan een hoopvol evangelie,

aan een vernieuwde levensstijl.

Zij heeft ook woorden om te ontbinden,

om mensen te bevrijden van wat hun bezwaart,

om hen los te maken van oud zeer, van schuld.

Zorg om elkaar, vergeving, bewogenheid met de wereld,

dát zijn de sleutels van het koninkrijk.  

 

Jezus zal deze woorden over binden en ontbinden nog een keer herhalen

als hij zijn leerlingen onderwijst over het koninkrijk. (Matteus 18:1vv)

 

Hij zet dan een kind in het midden als voorbeeld

en zegt dat het er in Gods koninkrijk niet om gaat wie het belangrijkste is,

maar om wie de ander dient en tegemoet komt.

En het zal ook niet gaan om wie het allemaal goed afgaat,

maar om hen die afdwalen, die teruggeroepen moeten worden van de verkeerde weg.

 

Dat is geen makkelijke weg.

We moeten er soms ook iets voor inleveren.

Op sommige plaatsen in onze wereld lijden mensen omwille van Jezus Christus.

Wij ervaren vooral moeite met het binden van onze eigen gemeenteleden,

met het verbinden van mensen aan een taak of een opdracht.

We hebben het er soms moeilijk mee.

Passen wij nog wel in deze tijd, met onze woorden van hoop,

met een beroep op de zachtheid.

Past de traagheid van de kerk bij het tempo van de samenleving.

Weten mensen nog wel de weg te vinden naar onze kerk?

En hoe moet dat toch met de aanwas van jonge mensen?

 

Laten we ter harte nemen wat de vriend van de abt zei.

Dat onder ons de Messias leeft.

 

De broeders in het klooster zijn er nooit achter gekomen wie onder hen de Messias was.

Maar zij vonden hem iedere keer dat zij elkaar met respect benaderden,

zij vonden hem in het kind dat zij opnamen,

in de vreemdeling die zij ontvingen,

in de hongerige die zij te eten gaven,

in de zieke die zij bezochten. (Lees verder in Matteus 25: 31vv)

 

Hun overtuiging dat de Messias onder hen was

was zó aanstekelijk

dat er iets van uit ging, iets aantrekkelijks,

iets voor altijd.

Page 1 of 26