preek bij Genesis 3 16 maart 2025 PG De Achthoek ~ Schepenzeel
2e zondag van de Veertigdagentijd; project In de tuin - Het leven wint! van Bijbelbasics
Wat deed die slang in de tuin?
Had die stiekemerd een gaatje onder de heg gevonden en was hij zo naar binnen geglipt?
Was het ook een schepsel van God, net als de andere dieren?
Wat deed die gladjakker daar,
die met zijn gespleten tong de boel beduvelde en verziekte?
Die de mensen tegen elkaar opzette zodat ze elkaar de schuld gaven
en elkaar niet meer in de ogen durfden te kijken.
Wat deed die daar? En waarom deed God niets om de slang tegen te houden?
We hadden moeilijke vragen bij deze tekst. Omdat het leven ons soms moeilijke vragen stelt.
Hoe kan het toch dat de wereld die God geschapen heeft ook zo’n puinhoop is.
Hoe kan het toch dat verbindingen tussen mensen zo broos zijn
en dat er pijn is, verdriet, eenzaamheid.
Hoe kan het dat er boosheid en kwaad is in de wereld die wij uit Gods hand hebben ontvangen?
Dit verhaal van het begin is een poging tot een antwoord.
Maar wel een moeilijk te begrijpen antwoord.
En misschien zelfs wel moeilijk te aanvaarden.
Want het antwoord is dat van den beginne de tuin in de slang leefde.
Het ís er nu eenmaal, kwaad, en lijden.
Nico ter Linden drukt het heel kras uit en zegt:
Anders ‘goed’ dan zij nu is, is de wereld nooit geweest.*
En toch hebben we soms heimwee.
Heimwee naar een tijd en een plaats die er nooit zijn geweest
maar waarvan we zouden willen dat die bestaan hebben.
Heimwee. Misschien is het scheppingsverhaal wel daarom geschreven.
Het ontstond in de tijd van de ballingschap.
De gevangen genomen Joden dromen van thuis.
Van het land dat God hen had beloofd en gegeven.
Mét dat land had Hij hen ook een samenlevingscontract gegeven:
Tien Woorden.
Het leven in het land zou goed zijn als zij daaraan zouden gehoorzamen.
Maar de ballingen trekken schuldbewust het boetekleed aan
want ze hadden God en zijn gebod naast zich neergelegd.
Ze hadden toegegeven aan verleidingen, geluisterd naar andere stemmen.
Hadden ze het maar anders gedaan. Dan waren ze niet zo ver van huis.
Dát vertelt het verhaal van de slang in de tuin.
Dit verhaal is geen geschiedenis, maar het begin van de Tora.
Het is een leerverhaal. En het vertelt en leert iets heel wezenlijks voor het Joodse geloof,
namelijk dat een mens kan kiezen.
Dat komt voortdurend terug in het oude testament.
Kort en krachtig vat Mozes samen wat er nodig is voor een goed samen leven.
Als zijn volk bijna bij het beloofde land is zegt hij:
Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed,
tussen leven en dood. Wanneer u zich houdt aan de geboden van de Heer,
door Hem lief te hebben, door de weg te gaan die Hij u wijst,
dan zult u leven en de Heer zal u zegenen. (Deut 30:15vv)
Het geloof dat Israël zo ver van huis belijdt
staat haaks op wat er in de omringende wereld wordt geloofd.
In Babylonië wordt geloofd dat de mens een speelbal is van het lot,
of van de willekeur van de goden. Hij is een willoos slachtoffer. Hij kan er niets aan doen.
Maar Israël gelooft in een God die vertrouwen heeft in de mensen die Hij heeft gemaakt.
Een God die de verantwoordelijkheid bij hen neerlegt
om van de aarde een woonplaats te maken.
Israëls geloof zit in een God die vertrouwt dat de mens sterk genoeg is
om de stem van de slang te weerstaan
en om níet van de verboden boom te eten.
En dat is meteen het tegenstrijdige; ondanks Gods grote vertrouwen is de mens keer op keer te klein om aan zijn verwachtingen te voldoen.
Dat blijkt wel uit het akkefietje met de boom.
De aanwezigheid van die verboden boom is eigenlijk even raadselachtig is als de slang.
Wat doet die boom daar?
God had hem ook níet neer kunnen planten.
Hij had toch kunnen voorzien dat de mensen de verleiding niet zouden kunnen weerstaan?
Je zou kunnen zeggen dat de boom symbool staat voor het hachelijke avontuur
dat God is begonnen en het grote vertrouwen dat Hij erin heeft.
Volgens de rabbijnse uitleg is dit moment van ongehoorzaamheid nodig.
Door het eten van de verboden boom wordt de mens volwassen
en ontwikkelt hij een geweten.
Het is een noodzakelijke groei, omdat mensen nu eenmaal niet leven
in een overzichtelijke, aangeharkte tuin,
maar in een harde, grote en onoverzichtelijke wereld,
die soms wel een slangenkuil lijkt.
Deze uitleg staat lijnrecht tegenover de uitleg van Augustinus.
Een uitleg die tot vandaag dichtbij ons is.
Van Augustinus komt het woord ‘zondeval’, in zonde vervallen.
Dat ene onvergefelijke moment dat de mens de fout inging, dat Eva at van de appel
en Adam en alle volgende generaties belastte met de gevolgen van zijn zonde.
Het was voor altijd bedorven en de moraal van dit verhaal volgens Augustinus is:
we kunnen er niets aan doen. We zijn nu eenmaal zo. Geneigd tot alle kwaad.
We kunnen er niets aan veranderen. Niet aan het kwaad in de wereld, niet aan het lijden.
De uitleg van Augustinus is lastig vol te houden als je kijkt in de ogen van een pasgeboren baby. Of als je bedenkt tot hoeveel goeds mensen in staat zijn.
Nu gaat het in ons verhaal niet over een appel. En ook het woord zonde komt er niet in voor.
Het gaat wel over schaamte. En over bang zijn.
Als de mensen hebben gegeten van de vrucht gaan hun ogen open
en ze merken dat ze naakt zijn.
Ze schamen zich zo voor hun lijf, en voor de ander,
dat zij lendenschorten maken van vijgenbladeren.
Zij zijn mensen geworden die iets voor elkaar te verbergen hebben.
Er is iets tussen hen beschadigd.
En ook tussen hen en God is iets kapot gegaan.
Ze voelen zich blootgesteld. Ze zijn bang geworden.
De wetenschap dat je het verkeerd kunt doen in Gods ogen,
maakt dat de mens zich verstopt.
Niet de zonde doet zijn intrede maar de schaamte dat wij zo klein zijn
dat om ons heen dingen kapot gaan.
En de angst voor wat God zal zéggen tegen ons, zal dóen tegen ons.
De ongehoorzaamheid van Adam was niet eenmalig.
Dat wist Israël. Dat wisten mensen vroeger en dat weten we nu.
We weten hoe listig stemmen ons kunnen verleiden.
Om iets te doen dat niet goed voor ons.
Of waarmee we een ander schaden.
We ervaren hoe aanlokkelijk iets kan zijn
en hoe makkelijk je je laat wijsmaken dat de weg naar het geluk alleen dáár te vinden is
waar God je heeft verboden te gaan.
En we zien hoe verduveld listig het kwaad te werk kan gaan
en hoe ingewikkeld het soms is om het goede te doen in een boze wereld.
Het kan voelen als een vloek
dat relaties breekbaar zijn en het leven bloed, zweet en tranen is.
Maar net als Adam en Eva mogen we weten dat we niet alleen zijn.
Het verhaal vertelt dat God zegt: mijn tuin uit. Maar Hij zei niet: uit mijn ogen.
Hij roept de mens tevoorschijn: Waar ben je?
Hij roept hen weg uit hun angst. En met de mantel der liefde bedekt Hij hun naaktheid.
Hij beschermt hen tegen hun eigen armzaligheid en gaat met hen mee die harde wereld in.
Laten ze het maar gaan doen: kinderen baren, de akker bewerken.
En laten ze dat gaan doen zonder angst voor mislukking
en zonder schaamte over hun schamele pogingen.
Het lijkt een verhaal over een mislukt experiment.
Maar goedbeschouwd is het een hoopvol verhaal.
Wij leven niet onder een doem of vloek.
Het paradijselijk begin is niet voorgoed verloren en het is niet voor altijd onhaalbaar.**
Onderweg naar Pasen zien we die ene mens die ook op de proef werd gesteld.
Hij liet zich niet verleiden om God in de steek te laten.
Hij liet zich ook niet verleiden om de mensen te verlaten.
Hij vulde hun harten met liefde
en hun leven met goede en hoopvolle woorden.
Hij sprak over een koninkrijk, het koninkrijk van de hemel op aarde.
Een tuin van vrede, een bewoonbare aarde.
Hij heeft het niet gered.
Hij eindigt in een tuin, bang en biddend dat de beker van het lijden aan hem voorbij mocht gaan.
Later zien we hem weer, naakt aan het kruis met enkel een lendenschort aan.
Maar God riep hem weer tevoorschijn. Uit het donkere graf vandaan.
Door Jezus weten we dat liefhebben niet vergeefs is.
En dat we mogen vertrouwen dat God het kwade harteloze
en zinloze lijden niet wil maar dat Hij zich stelt achter elke strijd ten goede,
achter elke inspanning om er iets leefbaars van te maken.
* Nico ter Linden, Het Verhaal gaat, 1, 25
** W.R. van der Zee, De wereld wordt vaderland, 46