Vrolijk geel staken ze hun kopje boven het gras. Er kwamen er steeds meer: paardenbloemen. Mijn man is van het gras. Hij ging in de aanval, want als je er eenmaal eentje hebt, weet je dat binnen de kortste keren het gras ermee vol zit. En toch, rijdend over de snelweg, of door de polder, zie ik de weiden vol met die vrolijke, gele bloemen en dan geniet ik er toch ook weer van. Zo uit de verte vormen ze met elkaar een prachtig zomers plaatje.
Als Jezus zijn leerlingen op pad stuurt om zelf boden te zijn van het koninkrijk van God, dan waarschuwt hij hen dat mensen hen soms liever zullen zien gaan dan komen. Zij zullen worden beschouwd als hinderlijk onkruid, dat mensen liever willen uitrukken en verbranden. Als hij hen uitzendt zegt hij: ‘Pas op voor de mensen, want ze zullen je voor het gerecht brengen en je geselen in hun synagogen. Jullie zullen omwille van mij worden voorgeleid aan gouverneurs en koningen en een getuigenis moeten afleggen ten overstaan van hen en de heidenen.’ (Mt 10:17v) Mensen die tegen de waan van de dag in roepen dat het anders kan, anders moet, zijn meestal niet populair. Ze ontmoeten weerstand. Maar het zijn diezelfde mensen die iets van de vrolijkheid en lichtheid van de grote zomer laten zien.
De paardenbloem bloeit fel en kleurig en wordt dan een pluizige bol vol zaadjes die verwaaien op de wind. Met Pinksteren vieren we dat God zijn vertrouwen schenkt aan de mensen. Als Jezus zijn vrienden moet achter laten, laat hij een stukje van zichzelf achter. De Geest van God die hem inspireerde tot levenskunst blaast hij zijn vrienden in. ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest.’ (Johannes 20: 21v) Als de zaadjes van de paardenbloem verspreiden zij zich over de aarde, aangevuurd door God zelf.
Het kan niet anders of de inspanningen van mensen die zich laten aansporen door de Geest van Jezus zullen zich vermeerderen. De vruchten van die Geest zijn aanstekelijk. Liefde wordt meer als je het weggeeft; vreugde wordt groter als die wordt gedeeld, vriendelijkheid zal vriendelijkheid opwekken en wie goedheid zaait, mag goedheid oogsten.
Misschien laat ik er wel eentje staan in de tuin. Zo’n Pinksterbloem.
Stil
Bij een uitvaart lopen we vanuit mijn kerk, De Open Hof, door het park naar de begraafplaats. Een heilzame wandeling van een minuut of tien. Zacht en geleidelijk gaan we over van de herinneringen aan het leven van de overledene naar het definitieve afscheid van de dood en het graf. De wandeling stemt tot nadenken over de kwetsbaarheid en sterfelijkheid van ons mensen. Ons gemijmer wordt tot een geheel met de geluiden van het park; de wind in de bomen, het gesnater van de eenden en de zingende vogels. En soms ook de jonge stemmen van spelende kinderen. Leven en dood, dood en leven, in een weldadig en zinnig verband.
Sinds kort zet ik onderaan de liturgie van de uitvaartdienst dat we ‘in stilte’ naar de begraafplaats lopen. Een noodzakelijke toevoeging omdat mensen het niet altijd op kunnen brengen om in rust die wandeling naar het graf te maken. Liever dan onze gedachten te laten verwijlen bij de doden bespreken we de onbenulligheden van het moment, waarvan het meeste kan wachten tot later bij de koffie. Wat is dat toch? Benadrukken we soms al pratend dat wíj er nog zijn? Bezweren we onze angst voor de dood met geluid alsof we fluiten in het donker? Of voelen wij ons zo heer en meester over het leven dat wij niet hoeven stil worden bij de dood?
Het is bijna 4 mei. We zijn twee minuten stil. Ik denk aan niemand in het bijzonder. Ik ben van na de oorlog. Mijn ouders zijn van na de oorlog. En toch ben ik stil en denk ik na over de kwetsbaarheid van mensen en hun sterfelijkheid; aan mensen die stierven in de strijd om de vrijheid, aan onschuldige slachtoffers, aan kinderen, aan mannen en vrouwen die in verzet kwamen. Wat zij hebben doorgemaakt, de levens die verloren gingen, daar wórd je stil van. En als je bedenkt dat vrijheid nog altijd geen gelopen race is, dat mensen nog altijd slachtoffer kunnen worden om wie ze zijn of wat ze geloven en dat verzet tegen onrecht nog altijd bitter nodig is, dan kun je alleen maar beschaamd zwijgen.
Er zijn mensen die menen lawaai te moeten maken om 20.00 uur op 4 mei. De kalme gang van het gesprek slaan ze zondermeer over; de bedachtzame stilte van hoor en wederhoor hebben zij niet gezocht. Wat is dat toch?
Ik blijf maar denken aan dat ene lied over Jezus: ‘stem die de stilte niet breekt, woord als een knecht in de wereld’. (NL 321:3) Van hem geloven wij dat hij kon spreken zonder de stilte te breken. Zijn spreken was dienend; wat hij te zeggen had droeg bij aan het gesprek. Het liet mensen aan het woord die anders geen recht van spreken hadden, het was helend. Zo te kunnen spreken. En anders zwijgen.
een eekhoorn in de kerk
Op de radio praat een bevlogen vrouw over een bijzonder project: de Mattheus Passion voor kinderen. Dirigent Ton Koopman maakte met zijn dochter een kernachtige selectie van koren en aria’s uit de Mattheus Passion. Het heet een kinderconcert, maar het mag niet kinderachtig worden. Nijntje-taal is uit den boze. Alles wordt uitgevoerd zoals Bach het heeft bedacht, met een koor, solisten en een volledig orkest. Marieke Koopman speelt daarbij de dochter van Pilatus, die haar vader indringende vader stelt over Jezus en hem het dilemma voorlegt hoe het kan dat een goed mens moet worden gedood.
Het bijzondere van dit project (en soortgelijke projecten) is dat kinderen in aanraking komen met een stuk traditie en cultuur. Zij mogen ervan genieten en zij beleven dat ook nog eens samen met hun (groot)ouders. Zullen ze alles begrijpen? Waarschijnlijk niet, maar de gezamenlijke beleving is belangrijker dan dat; en misschien is het zaadje van de nieuwsgierigheid naar muziek wel geplant.
In de kerk willen we kinderen in aanraking brengen met Bijbelverhalen. Het lijkt wel of we daar steeds onhandiger in worden. Het valt ook niet mee. In sommige kerken is nog maar een handvol kinderen en dan ook nog eens van uiteenlopende leeftijden. Er zijn kinderen met autisme, met ADHD. Ze zijn met heel andere dingen bezig dan dat jij als kinderdienstleiding aan de orde wilt stellen. Ga er maar aan staan. Daarbij stel ik mezelf ook de vraag of wij soms verloren zijn wat men in de klassieke muziek aan het uitproberen is: de gezamenlijke beleving van jonger en ouder; en de beleving van het schone en betekenisvolle zonder dat al te veel te willen uitleggen.
Als het in de kerk spannend gaat worden - de Bijbel gaat open en het verhaal van God en mensen mag gaan spreken – gaan kinderen en grote mensen voor even uit elkaar. We hebben er goede redenen voor. Ouders willen liever niet dat anderen zich storen aan het gewiebel van hun kinderen of willen zelf ook graag in rust kunnen luisteren. We denken dat het voor kinderen saai of te moeilijk is om in de kerkruimte te blijven. Of allebei! Van een gezamenlijke beleving of verwondering bij het verhaal is dus geen sprake.
Ik durf zelfs te stellen dat er van beleving weinig sprake is. Met plaatjes, voorbeelden en soms tenenkrommende verhaaltjes, vullen we in wat een kind zou moeten horen of zien. Met een vraag als ‘Heb jij dat ook wel eens…..?’ geven we het verhaal onze betekenis mee en laten de kinderen geen ruimte meer om het zelf te ontdekken. Als de voorganger de kinderen een vraag stelt, heeft hij of zij zelf vaak al het antwoord in zijn hoofd. Dat is een verborgen agenda die de kinderen niet serieus neemt. De dominee is niet oprecht nieuwsgierig naar de antwoorden van de kinderen.
Ik liet nog niet zo lang geleden de kinderen in de kerk een plaat uit de Kijkbijbel zien van de blinde Bartimeus. Voor mij een vertrouwde illustratie van het verhaal. De kinderen vroegen zich af wat hij op zijn hoofd had. Had hij zich soms bezeerd? En als dat bakje naast hem bestemd was om er geld in te krijgen, mocht hij wel uitkijken dat het niet werd gepikt. Zo had ik er nog niet naar gekeken. Het was een mooie les in terughoudendheid.
Klassiek is het mopje van de juffrouw van de kinderdienst die de kinderen vroeg: Het is roodbruin, het heeft een lange pluimstaart en woont in een boom. Wat is dat? Een van de kinderen stak zijn vinger op en zei: Het klinkt als een eekhoorn maar als u het vraagt zal het de Here Jezus wel zijn.
Collega Klaas Touwen zegt: Een (Bijbel)verhaal is een bodemloze put van betekenissen. Geloof in de kracht van het verhaal en ga het vooral niet uitleggen. De kracht van het verhaal is niet dat er waarden en normen mee worden overgebracht. Ook geen kennis. De kracht van het verhaal is dat er iets van God in mee komt. Het verhaal is een ruimte is waarin God kan worden gevonden.
Kunnen we die ruimte ook samen betreden, volwassenen en kinderen? Dan schaffen we de kinderdienst af en we gaan op zoek naar de gezamenlijke beleving en verwondering bij de oude rituelen, gebaren, woorden en verhalen. We geven kinderen een taak die bij hen past. Wie goed kan voorlezen is lector en er is vast ook iemand die kan helpen bij het dekken van de avondmaalstafel.
In die zoektocht naar het gezamenlijke leren we verdraagzaam te zijn naar de kinderen. Natuurlijk zitten ze niet altijd stil. We creëren een gemeenschap die wil vieren en verwonderen. Soms moeten de kinderen daar voor op hun tenen, soms moeten de ouderen even door de knieën. Niemand van ons zal alles begrijpen maar dat hoeft ook niet. Wat voor het verhaal geldt, geldt voor de hele kerkdienst: er wordt niets overgebracht dat we zouden moeten begrijpen, geen kennis. Er wordt ruimte gemaakt voor God.
korte meditatie bij Meister Eckhart, vesper 25 februari PG De Open Hof
De mensen zouden niet zo veel moeten nadenken over wat ze moeten doen; ze zouden veel meer moeten nadenken over wat zij zijn. Zouden zij goed zijn en zou hun levenswijze goed zijn, dan zouden zij licht uitstralen, en dan zou er een heerlijk licht uitgaan van al hun werken. Als je rechtvaardig bent, dan is ook wat je doet rechtvaardig. Denk niet dat je heiligheid kunt grondvesten op daden; veeleer groeit heiligheid uit de grond van je hele wezen. Want niet de daden heiligen ons, maar wij moeten de daden heiligen.
Het gaat niet om wat je doet. Het gaat om wat je bent. Zegt Meister Eckhart.
Maar wat ben je dan?
In deze lijdenstijd denken we na over wie Jezus was.
Mens? God?
Doet het er toe? We kunnen ons eindeloos verliezen in discussie hierover maar wat telt is: Hij wás.
Als Zoon heeft hij zich zo geïdentificeerd met de Vader dat nauwelijks meer waar te nemen was waar de een begon en de ander ophield. Zij waren één. Eén in hun liefde, één van verlangen, één wil.
Jezus zei daarover, in zijn afscheidswoorden bij die laatste maaltijd met zijn vrienden:
Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen,
en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien. (Johannes 14: 7)
Zo éen, zo eigen was Jezus met God dat hij zichzelf opzij kon zetten.
Zelfs verloren kon laten gaan, als een zaad in de aarde.
En hoe meer Jezus zichzelf vergat, des te meer God in hem gestalte kon krijgen.
Dat is het leitmotiv van het Johannesevangelie: God is mens geworden en heeft onder de mensen gewoond, vol goedheid en waarheid. God is mens geworden, omdat de mens Jezus ruimte voor hem maakte in zijn lijf, in zijn ziel.
Dat is wat hem mens maakte. Niet wat hij deed maar wat hij was:
een met God. Ruimte voor God. God zelf.
Jezus had het vermogen los te laten.
Hij zat niet vast aan aardse verlangens.
Hij maakte zich niet druk over het halen van doelen.
En liet zich niet afleiden door de waan van de dag.
Door zijn manier van leven, door zijn liefde voor de mensen,
was hij geheel en al op God gericht.
Durven wij net als Jezus alles zo los te laten
dat wij zingeving vinden in wat wij zijn.
Kunnen wij afstand doen van alles wat ons normaal gesproken in beslag neemt.
Durven wij onszelf prijs te geven om te zijn: Mens. Een in liefde met God.
Een heilige doelloosheid. Die ons dichtbij de ander brengt.
Een belangeloos leven; we hebben er niets bij te winnen.
Als grondslag voor de naastenliefde.
Gewoon er te zijn. En van daaruit te handelen.
Zonder er iets van te verwachten of er iets voor terug te willen krijgen.
Eckhart zei: Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? Die zou, als het kon antwoorden, niets ander te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.