Dag Dominee - Mijmeringen

Jezus op de koude steen

 

Zie de mens die in zijn lijden

teken werd voor alle tijden

van wat liefde dragen kan.

 

Weerloos heeft Hij heel zijn leven

zich aan anderen gegeven –

weergaloos is Hij alleen.

(NL 586)

 

Een van de meest fascinerende beelden uit de traditie vind ik ‘Jezus op de koude steen’. Jezus zit daar maar, eenzaam. Er is niets goddelijks aan. Zijn houding drukt verslagenheid uit. Zijn lichaam draagt sporen van mishandeling. Een hand ondersteunt zijn hoofd met daarop de doornenkroon. Alsof die te zwaar is. Zijn blik is afgewend, in zichzelf gekeerd. Aan zijn voeten ligt een doodshoofd als teken van wat hem te wachten staat. Jezus wacht, terwijl de beulen het kruis in gereedheid brengen. Eigenlijk gebeurt er in dit tafereeltje helemaal niets. Het is verstild, ingekeerd. En daarmee roept het ook op tot inkeer en stil worden.

Geen van de evangelisten vertelt over deze gebeurtenis. Het vloeit voort uit Middeleeuwse geschriften over het lijden van Christus. Die lijdende, stervende mens kwam dichtbij. In zijn pijn en eenzaamheid herkenden mensen die van zichzelf. Ludolf van Sachsen, theoloog in de 14e eeuw omschreef het zo:  ‘Het is zoeter je te zien als sterveling aan het kruis, dan als heerser over de engelen in de hemel, om je te zien als een man die de menselijke natuur in zich draagt, van het begin tot het einde, dan als een god in zijn verheven aard, het is zoeter je te zien als de stervende verlosser, dan als de onoverwinnelijke schepper.’ In zijn lijden wordt Jezus menselijk, herkenbaar en komt Hij het dichtst tot de gelovige. Dat gaat twee kanten op. Jezus lijkt op ons, in onze kwetsbaarheid en sterfelijkheid. En wie naar dit beeld kijkt kan niet anders dan bewogenheid voelen. Want Christus lijdt nog altijd. Er zitten nog mensen op hun eigen koude stenen. Er worden mensen geslachtofferd, opgeofferd. Er zijn nog steeds mensen die net als Jezus hun roeping om lief te hebben en recht te doen trouw blijven en daardoor gevangen zitten en erger.

Een ander beeld dat me lief is, is dat van treurende man van Vincent van Gogh. Een vergelijkbaar beeld, een man met zijn hoofd in zijn handen, alleen en overmand door zorgen. Van Gogh schildert het in mei 1890, vlak nadat hij is opgekrabbeld van een diepe inzinking en enkele maanden voor zijn dood. Het schilderij is bekend als ‘de oude man met smart’. Het heeft echter ook een ondertitel: ‘Op de drempel van de eeuwigheid’. In de brieven die hij schreef aan zijn broer Theo lezen we over Vincents geloof waarin hij troost en hoop vond. Met de ondertitel van zijn schilderij vertelt hij ons dat een mensenleven te kostbaar is om te eindigen als voer voor de wormen. Ons wacht een eeuwig thuis en wij bevinden ons al op de drempel. Net als Vincent mogen wij ons er aan vasthouden dat na ons leven, misschien wel getekend door verdriet of pijn, vrede en rust wacht. Het Paasevangelie geeft ons alle reden om dat te geloven.

 

ds. Lyonne Verschoor-Schuijer

Gemijmer bij een krokus

Wordt u er ook zo vrolijk van dat overal in de grasstroken de krokussen staan te bloeien?

Met hun paars en geel zijn ze een vrolijke belofte van de lente. Wat kan een mens daar naar verlangen!

In het liedboek staat een lied over de krokus. We zullen het binnenkort eens zingen.

‘In de bloembol is de krokus, in de pit de appelboom, in de pop huist een belofte: vlinders fladderen straks weer rond. In de koude van de winter groeit de lente ondergronds, nog verborgen tot het uitkomt, God ziet naar de schepping om.’

Het is een scheppingslied over de belofte die de natuur altijd weer in zich heeft. Aan het verstrijken van de seizoenen, de winter die plaats maakt voor het voorjaar, mogen we Gods trouw aflezen. In alle seizoenen van het leven zal Hij bij ons zijn.

Daarover gaat het tweede couplet. De woorden zijn abstracter maar hebben voor ieder mens hun eigen betekenis; Het zingt van stilte en duisternis en hoe een mens wordt gevormd of getekend door het verleden.

Elke stilte kent zijn zingen, zoekt een woord en melodie, ieder duister wacht een morgen

in dat licht is alles nieuw. Het verleden bergt de toekomst, wat die brengt, je weet het niet, nog verborgen tot het uitkomt, God alleen herschept en ziet.

We kunnen het uithouden in onzekere tijden wanneer we vertrouwen dat God onze levenstijd in zijn hand houdt en dat we met Hem, of door Hem, mogen verwachten dat kwade en goede dagen elkaar afwisselen. Tot het einde toe: In ons einde is de aanvang,

in de tijd oneindigheid, in de twijfel ligt geloven, in ons leven eeuwigheid, in de dood het nieuwe leven, overwonnen alle strijd, nog verborgen tot het uitkomt, God alleen herkent die tijd. Ons sterven aan dit leven is geen einde maar een nieuw begin.

 

Niet alleen in het gras maar ook tussen de tegels steken ze hun kopjes op. Ze hebben niet veel nodig en wortelen niet diep. Ze kunnen maar zo vertrapt worden door een onoplettende voetganger. Kwetsbaar staan ze daar.

Heeft dichter Okke Jager dit beeld voor ogen gehad toen hij die dierbare dichtregels schreef: Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens?

 

‘Verraadt ons aller angst zich niet In wie het leven weerloos liet?

De glasglans stemt de blazer mild. De kaarsvlam vormt de hand tot schild.

De krokus wijst beton zijn grens. Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens’.

 

Onderweg naar Pasen denk ik aan Jezus, dappere krokus tussen mensen die hem afwezen en in hem een bedreiging zagen voor hun eigen goed betegelde straatje. Gelukkig zijn er steeds weer mensen in wie wij ook dat onverzettelijke kwetsbare zien. Vlammetjes die je met de hand zou willen beschermen tegen uitwaaien. Hoopvolle en kleurrijke krokussen die vertellen van andere tijden. Kwetsbaar zijn ze en o zo kostbaar.   

 

Via deze link is het lied ‘In de bloembol is de krokus’ (NL 982) te beluisteren in een uitvoering van Petrus in het land.

https://www.youtube.com/watch?v=7XdUd1ilaMU

Er is nog zomer

Ik hou van gedichten omdat dichters soms zo helder onder woorden kunnen brengen wat evangelie is. Dat heb ik zo met dit zomergedicht van Judith Herzberg.

Er is nog zomer en genoeg

wat zou het loodzwaar

tillen zijn wat een gezwoeg

als iedereen niet iedereen

terwille was als iedereen

niet iedereen op handen droeg.

Zomer.. tijd van onbezorgdheid, zomeravonden, oogsten. Alsof het leven lichter lijkt, makkelijker te dragen. We weten dat ook zomaar andere tijden kunnen aanbreken, tijden van verval, van kou en donkerte, tijden dat we verlangen naar het licht. Maar er is nog zomer en genoeg. Iets van dat lichte, dat zonnige en saamhorige blijft bewaard voor ons als een echo, een herinnering. Maar ook als troost, als blik op de toekomst. Ik hoor er Jezus’ woorden in dat Gods koninkrijk is als een glimp van de zon, een groene twijg in de winter. (NL 321)

Er is nog zomer en genoeg. Daar staat tegenover hoe loodzwaar het zou zijn als dat zorgeloze en hoopvolle van de zomer er niet zou zijn. In het licht van Gods koninkrijk, ‘de grote zomer’, weten wij ons geroepen om elkaar terwille te zijn, elkaar op handen te dragen. Dat het zo mag zijn.

de koelte van de avondwind

Na de warme dag zetten we ’s avonds alle ramen open zodat de wind een beetje verkoeling kan brengen. In de tuin wordt het langzaam aangenaam en wie wil kan nog uren buiten zitten. De koelte komt als een weldaad.

In de Bijbel is het God die door de tuin wandelt in de koelte van de avond. Terwijl de mens zich vol schaamte verstopt roept de Eeuwige hen: Waar ben je? Hij roept hen niet omdat Hij hun verstopplaats wil weten maar omdat Hij wil weten: waar sta jij voor? Wat is jouw relatie tot deze tuin, mijn schepping? In de avondkoelte is God degene die dichtbij komt en met zijn kritische vraag zit Hij de mens op zijn huid. En hoewel de mens uit de tuin wordt verdreven, gaan zij niet zonder God.

Voor Elia, moegestreden profeet die het bijltje erbij neer wil gooien, is God in de zachte koelte van de wind. Opnieuw een vraag: Elia, wat doe je hier? Kan Elia wel weglopen voor zijn profetenroeping? Ook hij mag weten dat God bij hem is. Hoe moeilijk Elia het er ook mee heeft.

In de Bijbel is de zachte koelte van de wind het teken van Gods aanwezigheid. David krijgt van God de belofte dat hij het leger van de Filistijnen zal verslaan als hij het ruisen van de wind in de boomkruinen hoort. Dan zal God voor David uit gaan. Nic. Beets dicht erover: “‘De moerbeitoppen ruisten;’ God ging voorbij; Neen, niet voorbij, hij toefde….”

Goed om over na te denken als we de ramen openzetten en de bomen in de tuin zachtjes horen ruisen: God is erbij.

Met een hartelijke groet voor u allen, ds. Lyonne Verschoor-Schuijer

(Genesis 3:8v; 2 Samuel 5:22v; 1 Koningen 19 en Liedboek blz 568)

Page 1 of 27