Dag Dominee - Mijmeringen

Gemijmer bij een krokus

Wordt u er ook zo vrolijk van dat overal in de grasstroken de krokussen staan te bloeien?

Met hun paars en geel zijn ze een vrolijke belofte van de lente. Wat kan een mens daar naar verlangen!

In het liedboek staat een lied over de krokus. We zullen het binnenkort eens zingen.

‘In de bloembol is de krokus, in de pit de appelboom, in de pop huist een belofte: vlinders fladderen straks weer rond. In de koude van de winter groeit de lente ondergronds, nog verborgen tot het uitkomt, God ziet naar de schepping om.’

Het is een scheppingslied over de belofte die de natuur altijd weer in zich heeft. Aan het verstrijken van de seizoenen, de winter die plaats maakt voor het voorjaar, mogen we Gods trouw aflezen. In alle seizoenen van het leven zal Hij bij ons zijn.

Daarover gaat het tweede couplet. De woorden zijn abstracter maar hebben voor ieder mens hun eigen betekenis; Het zingt van stilte en duisternis en hoe een mens wordt gevormd of getekend door het verleden.

Elke stilte kent zijn zingen, zoekt een woord en melodie, ieder duister wacht een morgen

in dat licht is alles nieuw. Het verleden bergt de toekomst, wat die brengt, je weet het niet, nog verborgen tot het uitkomt, God alleen herschept en ziet.

We kunnen het uithouden in onzekere tijden wanneer we vertrouwen dat God onze levenstijd in zijn hand houdt en dat we met Hem, of door Hem, mogen verwachten dat kwade en goede dagen elkaar afwisselen. Tot het einde toe: In ons einde is de aanvang,

in de tijd oneindigheid, in de twijfel ligt geloven, in ons leven eeuwigheid, in de dood het nieuwe leven, overwonnen alle strijd, nog verborgen tot het uitkomt, God alleen herkent die tijd. Ons sterven aan dit leven is geen einde maar een nieuw begin.

 

Niet alleen in het gras maar ook tussen de tegels steken ze hun kopjes op. Ze hebben niet veel nodig en wortelen niet diep. Ze kunnen maar zo vertrapt worden door een onoplettende voetganger. Kwetsbaar staan ze daar.

Heeft dichter Okke Jager dit beeld voor ogen gehad toen hij die dierbare dichtregels schreef: Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens?

 

‘Verraadt ons aller angst zich niet In wie het leven weerloos liet?

De glasglans stemt de blazer mild. De kaarsvlam vormt de hand tot schild.

De krokus wijst beton zijn grens. Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens’.

 

Onderweg naar Pasen denk ik aan Jezus, dappere krokus tussen mensen die hem afwezen en in hem een bedreiging zagen voor hun eigen goed betegelde straatje. Gelukkig zijn er steeds weer mensen in wie wij ook dat onverzettelijke kwetsbare zien. Vlammetjes die je met de hand zou willen beschermen tegen uitwaaien. Hoopvolle en kleurrijke krokussen die vertellen van andere tijden. Kwetsbaar zijn ze en o zo kostbaar.   

 

Via deze link is het lied ‘In de bloembol is de krokus’ (NL 982) te beluisteren in een uitvoering van Petrus in het land.

https://www.youtube.com/watch?v=7XdUd1ilaMU

Er is nog zomer

Ik hou van gedichten omdat dichters soms zo helder onder woorden kunnen brengen wat evangelie is. Dat heb ik zo met dit zomergedicht van Judith Herzberg.

Er is nog zomer en genoeg

wat zou het loodzwaar

tillen zijn wat een gezwoeg

als iedereen niet iedereen

terwille was als iedereen

niet iedereen op handen droeg.

Zomer.. tijd van onbezorgdheid, zomeravonden, oogsten. Alsof het leven lichter lijkt, makkelijker te dragen. We weten dat ook zomaar andere tijden kunnen aanbreken, tijden van verval, van kou en donkerte, tijden dat we verlangen naar het licht. Maar er is nog zomer en genoeg. Iets van dat lichte, dat zonnige en saamhorige blijft bewaard voor ons als een echo, een herinnering. Maar ook als troost, als blik op de toekomst. Ik hoor er Jezus’ woorden in dat Gods koninkrijk is als een glimp van de zon, een groene twijg in de winter. (NL 321)

Er is nog zomer en genoeg. Daar staat tegenover hoe loodzwaar het zou zijn als dat zorgeloze en hoopvolle van de zomer er niet zou zijn. In het licht van Gods koninkrijk, ‘de grote zomer’, weten wij ons geroepen om elkaar terwille te zijn, elkaar op handen te dragen. Dat het zo mag zijn.

de koelte van de avondwind

Na de warme dag zetten we ’s avonds alle ramen open zodat de wind een beetje verkoeling kan brengen. In de tuin wordt het langzaam aangenaam en wie wil kan nog uren buiten zitten. De koelte komt als een weldaad.

In de Bijbel is het God die door de tuin wandelt in de koelte van de avond. Terwijl de mens zich vol schaamte verstopt roept de Eeuwige hen: Waar ben je? Hij roept hen niet omdat Hij hun verstopplaats wil weten maar omdat Hij wil weten: waar sta jij voor? Wat is jouw relatie tot deze tuin, mijn schepping? In de avondkoelte is God degene die dichtbij komt en met zijn kritische vraag zit Hij de mens op zijn huid. En hoewel de mens uit de tuin wordt verdreven, gaan zij niet zonder God.

Voor Elia, moegestreden profeet die het bijltje erbij neer wil gooien, is God in de zachte koelte van de wind. Opnieuw een vraag: Elia, wat doe je hier? Kan Elia wel weglopen voor zijn profetenroeping? Ook hij mag weten dat God bij hem is. Hoe moeilijk Elia het er ook mee heeft.

In de Bijbel is de zachte koelte van de wind het teken van Gods aanwezigheid. David krijgt van God de belofte dat hij het leger van de Filistijnen zal verslaan als hij het ruisen van de wind in de boomkruinen hoort. Dan zal God voor David uit gaan. Nic. Beets dicht erover: “‘De moerbeitoppen ruisten;’ God ging voorbij; Neen, niet voorbij, hij toefde….”

Goed om over na te denken als we de ramen openzetten en de bomen in de tuin zachtjes horen ruisen: God is erbij.

Met een hartelijke groet voor u allen, ds. Lyonne Verschoor-Schuijer

(Genesis 3:8v; 2 Samuel 5:22v; 1 Koningen 19 en Liedboek blz 568)

Luchtballon

Afgelopen week zweefden mijn gezin en ik over het Groene Hart in een enorme luchtballon. Een afscheidsgeschenk van mijn vorige gemeente. Het was een prachtige ervaring. Hoger en hoger klommen we en de wereld onder ons werd kleiner en kleiner. Mensen zwaaiden naar boven en wij zwaaiden terug. Hazen sloegen op de vlucht en honden sloegen aan.

Wat is alles klein, zeiden we tegen elkaar. Zelfs de toren van IJsselstein, een gigantische kerstboom in de winter, leek maar een miezerig takje. In mijn hoofd hoorde ik Reinhard Mey zingen: ‘Über den Wolken…. boven de wolken moet de vrijheid toch grenzeloos zijn. Alle angsten en zorgen blijven eronder verborgen en alles wat zo groot en belangrijk schijnt is plotseling nietig en klein.’ Vanuit een vogelperspectief krijgen de dingen ineens een andere betekenis. Soms is het goed om even afstand te nemen zodat je het grotere plaatje ziet en mogelijk een andere koers kan gaan varen.

Zou God ook zo naar óns kijken? Hij, van wie we zingen: ‘Van waar Hij woont in ’t licht verheven ziet God op deze aarde neer…’ (Psalm 33: 5) Wat zijn wij klein voor Hem! Maar Hij is ook degene die het grotere plaatje ziet, de grote lijnen en waar het naar toe gaat met ons, met de wereld. Iemand zei eens: God hoeft niet omhoog te kijken want er gaat niets boven Hem uit. Hij hoeft ook niet naast zich te kijken, want Hij is de Ene. Hij hoeft alleen maar naar beneden te kijken en ziet zo des te beter wie door de diepte gaan. Met een hartelijke groet voor u allen, ds. Lyonne Verschoor-Schuijer

Page 1 of 27